dinsdag 8 juli 2008

Mijn woordenboek (196)

AFLUISTEREN

Als kind had ik geregeld omgang met bakvissen die in mijn straat rondzwommen. Bakvissen hebben de onhebbelijke gewoonte om onder elkaar aan het fezelen te slaan – en dat wekte dan weer de drang tot afluisteren op. Waarop zij nog geheimzinniger deden. Eens ik dát had opgemerkt, dat ze daarvan genóten, deed ik alsof het me niet meer interesseerde wat ze te bedisselen hadden. Daarmee was voor hen de helft van de lol er af, en het leek mij dat ze van de weeromstuit al veel minder aan het fluisteren sloegen. Ik heb nooit het gevoel gehad dat ik veel miste.

Afluisteren is iets vervelends. Soms is het onweerstaanbaar, maar het is ook vernederend en daardoor gemakkelijk te overwinnen. Een enkele keer, het gebeurt heel zelden, kun je het zonder inzet en zonder mogelijk gezichtsverlies doen. Door een of ander technisch mankement zit je opeens met wildvreemden op één telefoonlijn. Hallo, is daar iemand? Je houdt je gedeisd. Die twee vreemden hervatten hun gesprek, je afluisterplezier duurt net zolang tot je in de gaten hebt dat hun banaliteit niet boven je eigen alledaagsheid uitstijgt. Dan leg je neer – zij horen een hoorn in de haak vallen, maar dat is allang niet meer jouw probleem.