zondag 26 oktober 2008

Mijn woordenboek (203)

AFRUKKEN

Een tak van een boom, een pleister van een wonde die nog niet genezen is en eventueel in behaard gebied ligt, een masker of dé maskers: dat kan allemaal, móet eventueel, worden afgerukt. Een ereteken, distinctief, insigne. (Dan is er sprake van degradatie.) Een affiche wordt van een muur afgerukt, een muts van een hoofd, een poot van een gebraden kip. Het gaat altijd om onherroepelijk losmaken, en dat gaat vaak gepaard met de uitoefening van kracht, geweld. Soms niet veel, maar toch. En het kan pijn doen.

Wie de pleister traag probeert los te peuteren, zal uiteindelijk grotere pijnen moeten doorstaan. Zachte heelmeesters maken stinkende wonden.

Er is nog een andere betekenis verbonden aan het hier behandelde woord, ik kom er op terug onder de M of de O. Dit uitstel heeft met taalgevoel te maken, het wordt zeker niet ingegeven door schroom. Ik schroom mij in elk geval niet om te zeggen dat het bij het afrukken, in de gemeenzame betekenis dan, wel degelijk ook gaat om iets losmaken, of dan toch, in psychoanalytisch te duiden zin, met de wens daartoe: het met zacht geweld loswrikken van iets dat daar vaak, in behaard gebied, vervelend hangt of staat te wezen – en ook dat er vaak pijn mee gemoeid is, zij het dan veeleer een geestelijke pijn, iets unheimlichs, iets treurigmakends.

En kijk, nu heb ik misschien toch al de essentie verklapt en is behandeling onder de M of de O al niet meer nodig. Enfin, we zien wel.