dinsdag 30 juni 2009

Mijn woordenboek 224

AFVRAGEN

De grootste kunstenaars zijn zij die ons op een andere manier naar de wereld doen kijken. Zij doen ons andere vragen stellen, zij stellen de wereld, of toch zeker onze visie erop, ter discussie. De woorden waarmee wij die wereld benaderen, bevragen. En onder die grootste kunstenaars zijn de allergrootsten zij die het met gewone middelen doen, zonder overdrijvingen of overdreven effectbejag. Wim Sonneveld was een van die grote kunstenaars. En in zijn discipline, het zogenaamde cabaret, was hij ongetwijfeld een van de allergrootste. Hij speelde met ons aanvoelen van de gewone dingen, zette op een venijnig-vileine wijze onze waarden op hun kop, keerde onze taal binnenstebuiten. Met de hulp van tekstschrijvers vaak, het moet gezegd. Zo speelde hij het klaar om in de sketch ‘De gulle lach’, toen heette dat nog een conférence, een woord zodanig de nek om te wringen dat in de hoofden van velen, in het mijne bijvoorbeeld, elke keer als het wordt gebruikt ook Sonnevelds versie meeresoneert. In een Amsterdamse straat staat op een ladder, een wankele ladder ongetwijfeld, een schilder. Hij is in de tekst van Simon Carmiggelt de ik. Hij ergert zich aan het optreden van een flauwe grappenmaker die hem, van onderen aan de trap, allerlei onnozeliteiten toeroept en maar blijft ouwehoeren over hoe beter het vroeger was en hoeveel plezier de mensen toen wisten te maken. ‘Waar, meneer Sonneberg’, zegt die man, ‘is op heden te Amsterdam de gulle lach gebleven?’ Die bizarre woordvolgorde is al goed gevonden, maar het zinnetje dat daarop volgt zorgt voor een pointe waar je nooit genoeg van krijgt. U moet het zich afgemeten uitgesproken voorstellen: ‘Waar, meneer Sonneberg, is op heden te Amsterdam de gulle lach gebleven? …Dat vraag ik u af.’