donderdag 24 september 2009

mijn woordenboek 231

AFWENNEN
Inertie en nieuwsgierigheid zijn aan elkaar tegengestelde drijfveren. Bij inertie is overigens drijven, in de zin van aandrijving of opjagen of sturen, welbeschouwd geen goed werkwoord, maar goed. Inertie is een vorm van stilstand, inertie kan het gevolg zijn van neofobie. (Maar een kater kan daarbij evengoed als trigger fungeren.) Inertie kan echter ook samenvallen met een beweging, zij het dan wel een constante, rechtlijnige en voorspelbare beweging. Een waarbij alles bij het oude blijft. De komeet die door de oneindige ruimte suist en blijft suizen omdat hij door niets wordt afgeremd, is inert. Bij inertie, stilstaand of eenparig bewegend, neigt alles naar het niet-aanvaarden van verandering. Ja zelfs naar het niet eens overwegen ervan. Hieruit put de conservatief zijn jeugd (en zijn deugd): uit het verlangen alles bij het oude te laten. Deze neiging, nauwelijks een wil of streven te noemen, is voor de mens een basiscategorie. Een basisrecht ook: het recht om stil te staan bij wat hij gewoon is, bij wat hij gewend is. Eenieder komt het recht op luiheid toe. In dat licht vergt het besluit om iets af te wennen, om te ontwennen, gewetens- en daadkracht. Je moet je losrukken uit een sleur, uit iets waaraan je met een zeer stevige lijm zit vastgeklit. De man die stopt met roken of blowen of pruimtabak kauwen onttrekt zich aan zijn eigen haren aan de zwaartekracht. Hij engageert zich in een aartsgevaarlijk avontuur, een ongewisheid die hem ver van het knusse huis zal brengen, in dichtbegroeide jungles vol slangen, in schroeiendhete woestijnen met luchtspiegelingen, in berggebieden vol hectometers diepe kloven en steile wanden met verraderlijk losse stenen. Het is een moedige onderneming – en veel meer valt daar niet over te zeggen.