maandag 15 februari 2010

terugblik 36 (547 / 1000)

Wat maakt een kop karakteristiek? Dat valt moeilijk te zeggen. Iets wat van het gewone afwijkt. Iets wat bepaalde kenmerken in de verf zet. In het karakteristieke zit altijd iets van de karikatuur. Iets, maar niet alles natuurlijk. Want de karikatuur is nooit karakteristiek. De karikatuur overdrijft.

Wanneer is het portret geslaagd? Wanneer het een juist evenwicht verwezenlijkt tussen het gewone, het karakteristieke en het karikaturale. Wanneer het iets van dat alles in zich verenigt. Het moet het gewone overstijgen. Het moet het karakteristieke tonen, maar niet alleen dat. Het moet het karakteristieke met zowel het gewone verzachten – om het herkenbaar en menselijk te maken – en het moet in het karakteristieke iets van het karikaturale laten doorschemeren – om het uniek en een tikkeltje ongewoon, intrigerend te maken.

Kun je van elke persoon een geslaagd portret maken? Wellicht niet. Sommige mensen zijn te gewoon, anderen te ongewoon. De eersten trekken niet genoeg aandacht en vragen van de fotograaf te veel techniek om er toch nog iets van te maken – de anderen zijn te veel een curiosum om de fotografie in haar waarde te laten.

Is het portret dat ik hier toon een goed portret? Neen, dat is het niet.

Bovendien is er het helemaal geen portret. Er is geen enkele interactie met de fotograaf. Want dat is inderdaad ook een voorwaarde. In het portret moet ook de fotograaf aanwezig zijn. Hier is dat niet het geval. De foto is met een telelens gemaakt – ik schaam mij bijna het te zeggen. Ik zou het nu wellicht niet meer doen. Ik richtte mijn toestel op alle rariteiten die, op de Brugse markt, voorbijkwamen. Het waren weerloze prooien. Ik verzamelde wat rare beelden. Veel meer dan dat was het niet. De menselijke fauna. Maar portrettabele personen, neen, dat waren het niet.