donderdag 16 september 2010

des hommes et des dieux

Iemand maakte achteraf haar beklag over het tempo. De film had gerust twintig minuten minder lang mogen duren. Welnu, ik spreek dit met klem tegen: Des Hommes et des Dieux van Xavier Beauvois duurde geen seconde te lang. Elke afremmende camerabeweging, elke trage dialoog, elk uitgesponnen landschapsshot, elke aarzeling had zijn zin. Zonder dat weloverwogen trage tempo, door Beauvois afgestemd op het ritme van seizoenen, dagelijkse besognes, arbeid, studie en gebed, dat het leven van trappisten structureert, zou de zeer kwetsbare climax van dit meesterwerk in duigen vallen. En zou Beauvois nooit aannemelijk hebben kunnen tonen hoe de consensus in deze monnikengemeenschap tot stand is gekomen.


De film is gebaseerd op een historische werkelijkheid. Halfweg de jaren negentig worden de paters van een katholiek klooster in het Algerijnse Atlasgebergte ontvoerd en vermoord. De radicalisering van het islamisme, de verwarring tijdens het postkoloniale tijdperk en de moeilijke relatie tussen de Franse overheid en de Algerijnse machthebbers zullen er wel niet vreemd aan zijn geweest. In deze tijd van toenemende polarisering tussen christendom en islam moet het geen sinecure zijn geweest om de beweegredenen van beide partijen genuanceerd uit te leggen. Nochtans slaagt Beauvois daarin zeer goed. Hij doet ons warempel onze – vanuit totaal andere overwegingen ingegeven – acute aversie van de rooms-katholieke Kerk vergeten.

Er zijn nochtans wel wat argumenten in te brengen tegen de beslissing van de abt om, in weerwil van de toenemende druk van buitenaf, op post te blijven. Er is hoe dan ook al heel wat in te brengen tegen de aanwezigheid überhaupt van een katholiek klooster in een islamitische omgeving. Heel de bezwarende context van kolonialisme en missioneringsijver speelt natuurlijk mee in dit gruwelijke verhaal. Maar Beauvois kijkt daar doorheen. Hij toont aan dat de kloosterlingen hun plaats hebben verworven in de lokale gemeenschap: de lokale mensen hebben de paters nódig; de paters respecteren de lokale geplogenheden, inclusief de islamitische gebruiken; geen enkele gematigde islamiet wenst hun vertrek. Beauvois toont met heel veel respect aan dat het blijven voor de paters zeer verweven is met hun geloofsbeleving. De herder laat de kudde niet in de steek als deze wordt aangevallen door wolven, of, om het met een beeldspraak te zeggen die in de film wordt gebruikt, zonnebloemen verlaten het zonnebloemenveld niet op zoek naar zon als de zon niet schijnt.

En de zon schijnt zeer nadrukkelijk niet in deze film. Ik wist niet dat het in Noord-Afrika zo grijs kon zijn.

Beauvois ent zijn relaas op het passieverhaal. We zien abt Christian twijfelen in een equivalent van de Hof van Olijven, de tuin van de abdij. Het is nacht en het regent dat het giet en alle broeders slapen. We zien ook een versie van het Laatste Avondmaal. Dát is nu net die climax waarover ik het had en waarvoor dat trage tempo nodig was.

We hebben in de loop van de film heel geleidelijk de acht paters leren kennen. Heel opvallend neemt Beauvois ze in het begin niet in close-up. Vaak zien we niet eens hun aangezicht. Maar dat gebeurt stilaan wel. Zij groeien langzaam uit tot aparte karakters. De een is wat goedig, de ander bang, een derde nors, een vierde heel wijs (Je ne crains pas la mort: je suis un homme libre.)… Je leert de mannen kennen, je leert hen appreciëren en zelfs graag zien, elk met zijn eigen zwakheden en sterktes. Bij dat Laatste Avondmaal haalt de wijze twee flessen wijn boven en hij laat een cassette horen met een gammele versie van Tsjaikovki’s Zwanenmeer: feest! Elke pater krijgt een glaasje en nipt er zuinigjes van. De verzaligde gezichten worden close en langdurig in beeld gebracht. We zien wat het genereuze gebaar van de wijze pater, de wijn en de muziek, met deze verweerde gezichten doet – verweerde gezichten van mannen die anders alleen maar water drinken en in een schamele kapel hun door dat liturgische Frans wuft klinkende postconciliaire gezangen uitvoeren. We zien eerst een schuchtere vreugde, maar die wordt onmiddellijk gevolgd door een gelaatsuitdrukking die duidelijk aangeeft dat het besef doordringt dat deze vreugde wel eens de laatste zou kunnen zijn die hun aan deze zijde van hun gewisse dood is toegemeten. Deze sequentie duurt net zo lang als dat oeverloze Zwanenmeer en is zo tot-op-de-rand van het larmoyante, zo teer, zo kwetsbaar, maar niettemin overtuigend en ontroerend! – en dat kan alleen omdat Beauvois zijn tijd heeft genomen om dit perfect en evenwichtig voor te bereiden. Grote klasse!

Uit het passieverhaal is ook de strompeltocht naar Golgotha geplukt. Een ganzenpas van, afgewisseld, oude paters en gewapende terroristen bestijgt in de mist de berg naar de executieplaats. De mannen weten wat hun te wachten staat. Wij weten het ook. Op dat ogenblik hoorde ik naast mij in de zaal iemand verzuchten, met een getergde wanhoop in haar stem: ‘We gaan dat toch ook niet moeten zien gebeuren!’ Dat was uiteraard erg storend, maar ik kon het wel begrijpen.

Uiteraard toont Beauvois de executie niet. Dat zou volledig tegen de geest van zijn film ingaan. En overigens respecteert hij daarmee ook de historische waarheid: nooit werd definitief uitgemaakt wát de historische waarheid is. Wie zat achter de lynchpartij, de moslimextremisten of het Algerijnse leger? Daar is het Beauvois niet om te doen. Wat hij wilde tonen, was de respectvolle relatie tussen geloofsgemeenschappen, de ontwikkeling van zijn karakters en van hun samenhorigheid, de kracht van het geloof en de vriendschap. Hij werd hierbij geholpen door de buitengemeen sterke prestaties van zijn acteurs.