zondag 17 juli 2011

dienstmededeling

Pascal Digital gaat op reis tot 5 augustus.

twaalf stellingen over verdachte landschappen

Deze tekst werd op 16 juli 2011 uitgesproken bij de vernissage van de tentoonstelling Suspicious Landscapes in Brugge.


1. wandelaars zijn filosofen

Zoals filosofen het denken in overeenstemming proberen te brengen met de werkelijkheid, zo stemmen wandelaars hun ervaring af op het landschap dat zij bewandelen. Zij maken afstanden en uitgestrektheden tastbaar, zij leggen een raster van tijd over de ruimte, zij verleggen horizonten. Zij maken landschappen vertrouwd. Wandelaars en filosofen zoeken naar een ruimer verband waarin alles een plaats, een zin heeft. Zij brengen de werkelijkheid in kaart; zij maken een mentale kaart van de werkelijkheid. Zij stemmen hun innerlijke landschap af op het uitwendige landschap.


2. de Ventoux is niet meer wat hij geweest is

In 1336 beklimt de dichter Petrarca zonder enige noodzaak de Mont Ventoux. Er lag nog geen weg, er was geen Château Renard, er was nog geen geforceerd Vlaams wielertoerisme – en wandelaar Petrarca was nog niet in zijn midlifecrisis aanbeland. Boven op de Ventoux levert het uitzicht de dichter een inzicht op – en dat inzicht is nieuw in de westerse cultuurgeschiedenis. Het besef van nietigheid hecht zich vast aan het toen, in de Renaissance, ontluikende besef van individualiteit. In Vlaanderen doet in de tweede helft van de 14de eeuw, het landschap zijn intrede in de schilderkunst. Achter de beeltenis van een belangrijk individu kijken we door het raam – de veduta – uit op een geïdealiseerd landschap van steden en bergen.


3. de kwestie-BHV is onbenullig !

Gisteren hoorde ik toevallig op dezelfde dag twee reizende schrijvers, of schrijvende reizigers: Lieve Joris, op de radio, en Johan de Boose, hier in deze galerie. Zij verkennen wat zich achter de horizon bevindt, zij zoeken grensgebieden op, zij verruimen hun innerlijke landschap en vertalen hun ervaringen voor ons. Wanneer zij even terug in het land zijn, verbazen zij zich over het geruzie van Vlamingen en Walen.


4. de ziel blijft buiten het bereik van elke satelliet

Met Google Earth kun je tegenwoordig reizen maken achter je scherm. Yann Arthus-Bertrand toont ons De Aarde vanuit de hemel. Dezer dagen zweven wij, kijkend naar Touretappes, met de helikopter boven Frankrijk. Het levert mooie plaatjes op, maar landschapsfotografie van betekenis is het niet. Deze landschappen zijn niet suspicious. We krijgen niets te zien van het innerlijke landschap.


5. de een houdt van duinen, de ander van bossen

Het innerlijke landschap wordt gevormd door wat we gezien en ervaren hebben. Als kind, of op onze reizen. Maar ook door wat we weten, door wat we gelezen hebben, door de films en foto’s die we hebben gezien, misschien zelfs door de muziek die we hebben gehoord. Laag op laag stapelen nieuwe indrukken zich op het fundament van onze prille ervaringen in bos of duin of stad. Ons innerlijk landschap wordt steeds rijker. Wij weten op de duur dat wij vanalles moeten wéten om de historische gelaagdheid van het uitwendige landschap te begrijpen. Het landschap is immers altijd: herinnering. Persoonlijke geschiedenis en ‘grote’ geschiedenis spiegelen zich aan elkaar maar passen nooit in elkaar: dat heet vervreemding! Very suspicious!


6. er zijn geen witte plekken meer

Geologie, cartografie… Er zijn geen witte plekken meer op de landkaart. Alles is ontdekt. Elke plek is herleidbaar tot een coördinaat op de tomtom en als zodanig evenwaardig aan alle andere plekken. De wetenschappelijke blik heeft de ruimte in het carcan van de kaart geperst. De objectivering is compleet.


7. de eeuwige stilte van de oneindige ruimte beangstigt mij

Deze hedendaagse ruimtelijke tomtomervaring van evenwaardige coördinaten is pascaliaans. In de 17de eeuw – er was nog geen Château Renard, maar Copernicus, Tycho Brahe en Galilei Galileo hadden wel al duidelijk gemaakt dat de aarde niet in het midden van het universum staat – schreef Blaise Pascal: Le silence éternel de ces espaces infinis m’effraie. Voortaan heeft de mens af te rekenen met deze onbeduidendheid in tijd en ruimte; deze existentiële angst is een bij uitstek modern gevoel. Samen met de angst breekt definitief het individu door, en samen met het individu de subjectieve kijk.


8. het landschap toont de stormen van de ziel

De mens zoekt, en vindt, in het landschap een bevestiging voor zijn fundamentele existentiële angst voor een onverschillig universum. In de schilderkunst is de tijd rijp voor de Romantiek; het landschap wordt de vertaling van ‘verdachte’ – suspicious – menselijke emoties zoals melancholie, eenzaamheid, het tragische besef van de sterfelijkheid. In Duitsland duiken schilderijen op van een in een zwarte mantel geklede man die, met zijn rug naar de schilder gekeerd, van op een klif uitkijkt over een woeste zee: Kaspar David Friedrich.


9. er staat een autobus in de wildernis

In een geglobaliseerde, verstedelijkte wereld, krijgt de ervaring van Blaise Pascal een nieuwe gedaante. De eigenheid van het eigen dorp, het eigen land, het eigen landschap gaat verloren. De plek waar ik sta is niet langer het centrum van de wereld. Alles begint op elkaar te gelijken. Er ontstaat on-verschilligheid. Technologie, industrie en commercie vernielen de natuur en doen overal hetzelfde landschap ontstaan. Elk landschap is suspicious. De moderne mens is ontheemd, hij is zijn voeling met de natuur, met het landschap van zijn kindertijd, kwijt. Terugkeren naar waar je bent opgegroeid, doet altijd pijn. Dit is een nieuwe vervreemding. Wildernissen zijn er niet meer. In de film Into The Wild vindt de held zijn uiteindelijke bestemming in een op het eind van de wereld geparkeerde autobus.


10. de kunstenaar gaat op zoek naar schoonheid in een bekende wereld, die vaak lelijk is

De kunstenaar toont, als hij al landschappen in beeld brengt, de afstand die er, in het gemercantiliseerde en vervuilde landschap, tussen de mens en de natuur is ontstaan. Hij ziet in de buitenwereld de verbanden en coïncidenties die iets vertellen over de manier waarop de mens in zijn tijd bestaat. En daarin verschilt hij niet van al die kunstenaars die voor hem de mens in zijn tijd portretteerden: de Vlaamse primitief, de romantische schilder, de impressionist, de expressionist, die in het geschilderde landschap zijn getormenteerde verworteling in de aarde uitbeeldde, of de surrealist, vertolker bij uitstek van de moderne vervreemding.


11. fotografen zijn wandelaars, en dus filosofen

deze stelling behoeft geen uitleg


12. de fotograaf kijkt met de blik van de fotograaf

Aangezien de hele wereld ontdekt is, wordt documentaire fotografie minder relevant. Aangezien het landschap door en door vermenselijkt is, moet de fotograaf, die, meer dan de schilder, registreert, de menselijke aanwezigheid tonen. Hij respecteert nog wel de traditionele vormelijke esthetica van harmonie, kleur en verhoudingen, maar met zijn blik geeft hij aan het begrip schoonheid een andere invulling. Hij kijkt met afstandelijkheid en ironie. Hij zoekt opvallend vaak de banale architectuur op, en de charme van middelmaat en kitsch. Hij accentueert de vervreemding met de middelen waarover hij beschikt: cadrering, belichting, diafragma. Zijn voornaamste instrument is zijn oog en, samen mét dat oog, zijn blik.

gisteren en vandaag 194

Van gisteren wil ik mijn vreugde onthouden om de overwinning van Jelle Vanendert op Plateau de Beille, en om de belangstelling van de aanwezigen op de vernissage van onze tentoonstelling. Dat A., die achteraf nog met een citroentaart uit haar winkel langskwam, zo blij was met de foto’s van haar ouders, is zeker ook het onthouden waard.

Vandaag is het pakken en wegwezen. Maar eerst komt T., die ons naar Charleroi zal brengen, nog middageten. Vanavond flaneren we langs de Adriatische Zee.

2564

Le Havre 6/8 - 110411

zaterdag 16 juli 2011

gisteren en vandaag 193

Van gisteren wil ik de formidabele overwinning van Thor Hushovd in de etappe over de Aubisque memoreren: hoe hij, in zijn glorieuze regenboogoutfit, op het eind nog kon wáchten tot het geschikte moment om die laatste overblijvende Fransoos op te peuzelen. Ook dat D. in extremis bleek de filmpjes van S. te hebben gemonteerd voor de tentoonstelling Suspicious Landscapes, wil ik onthouden.

Vandaag moet ik mijn toespraak voorbereiden voor de vernissage van het onderdeel ‘Collectief Goed Gezien’ op de tentoonstelling Suspicious Landscapes, maar ik wil natuurlijk ook niets missen van de koninginnerit in de Tour.

2563

Le Havre 5/8 - 110411

vrijdag 15 juli 2011

gisteren en vandaag 192

Van gisteren wil ik mij herinneren dat ik met veel plezier keek naar de laatste Woody Allen: Midnight in Paris, een parabel over dromen en het geluk zoeken waar het kán gevonden worden.

Vandaag wil ik fietsen, lezen en schrijven, en vanavond is er de vernissage van de ‘trajecttentoonstelling’ Suspicious Landscapes.

2562

Le Havre 4/8 - 110411

donderdag 14 juli 2011

mijn woordenboek 331

ANTIROOKACTIE

In het vierde of vijfde jaar van de humaniora was de zeer akelige medeleerling E.C. de aanstichter van de antirookactie van onze school, afgekort ‘ARA’, wat dan weer aanleiding gaf tot een door diezelfde E.C., die behalve veel praatjes ook nog tekentalent had, ontworpen sticker, voorstellende een grafisch kundig neergezette combinatie van een papegaai en een sigaret, wellicht een sigaret met een dikke rode streep door, dat herinner ik mij niet meer precies, maar in elk geval een combinatie van een papegaai en een sigaret die duidelijk moest maken dat wie deze sticker op zijn boekentas of fiets kleefde zich akkoord verklaarde met het voorwerp van de actie: het bannen van het roken uit de school en – bij uitbreiding want we waren ambitieus – uit de wereld. Toen al, we zeggen en schrijven de tweede helft van de jaren zeventig. Laat er geen twijfel over bestaan, E.C. was zijn tijd vooruit en het zou mij niet verbazen indien hij eerstdaags heilig zou worden verklaard.

Aanvankelijk sympathiseerde ik wel met de antirookcampagne. Ik was nog niet verslaafd, ik denk zelfs dat ik toen de indruk had dat er nog een weg terug was. En als ik, door te ‘stoppen’ en mij tegelijk voor het goede doel in te zetten, en passant mijzelf ook nog een soort van heiligheid zou kunnen aanmeten: dat ware mooi meegenomen. Overigens was niet roken toch gezonder, minder luchtvervuilend (dat begrip deed in die tijd zijn intrede) en goedkoper? (Dat laatste was, gezien de aanhoudende krapte in onze scholierenportemonnee, geen onbelangrijk argument.)

E.C. had één belangrijk nadeel: dat hij E.C. was, een grijze en weinig inspirerende figuur, niet iemand die, hoe goed hij ook kon tekenen, geneigd was om buiten de lijntjes te kleuren. Voor B.C. had ik meer belangstelling. Als roller van zijn eigen sigaretten (ik meen mij te herinneren dat hij Belgam-shag verkoos) was hij niet van plan zich door E.C. te laten kisten. Dingend naar de vriendschap van B.C. onderwierp ik mij aan de dictaten van diens dampende entourage. Dat is, zoals algemeen geweten is, de belangrijkste oorzaak van tabaksverslaving: behoefte aan vriendschap. Een Belga rook je nooit alleen.

De balans sloeg na het hierna geschetste incident definitief door in de richting van de sigaret, die mij dertig jaar lang in haar ban zou houden.

B.C. jende ARA-man E.C. graag. Naast de schoolpoort, waar voor en na de school duchtig gepaft werd, bood B.C. E.C. eens, uiteraard voor de lol, een sigaret aan. ‘Ook eentje opsteken, E.?’ Niemand verwachtte dat onze antitabakridder dit aanbod zou aanvaarden – en groot was dan ook eenieders verbazing toen hij de aangereikte sigaret aannam en om een vuurtje vroeg. Ja, dat hij dat niet bij zich had, leek logisch. B.C. zocht in zijn broekzak – altijd lastig met die superknellende broeken die toen in de mode waren en bijzonder ongezond voor de balzak – naar zijn bic-aansteker, maar terwijl hij dat aan het doen was hield E.C. de sigaret uitdagend voor B.C.’s neus, hij knelde of haakte hem met zijn wijs- en ringvinger vast bovenop zijn middenvinger en …knakte het kankerstokje, zoals het toen enigszins ludiek werd genoemd, door wijs- en ringvinger plots neerwaarts te bewegen. ‘Gezondheid!’ wenste hij B.C. nog, die daar met zijn aansteker (briquet) in de aanslag stond. Het was een rode. Exit E.C.

Ik zie nóg hoe hij op zijn fiets verdween, met op zijn hoofd een blauwe muts met oranje bol.

Sindsdien is het nooit meer goed gekomen tussen mij en de antitabakslobby. E.C. had zijn ware, geniepige, gelijkhebberige aard van moraalridder getoond, en hij had daarbij de code van rookwaar aanbieden en delen geschonden – waardoor de jovialiteit, generositeit en gezelligheid van de rokersbende mij voorgoed aantrekkelijker leek dan een deelname aan de kruistocht tegen, ja, wáártegen eigenlijk?

Jaren later, de middelbare school lag al geruime tijd achter de rug, zag ik E.C. eens in de verte op een perron, ik denk in Leuven, en ik was wel blij dat hij nog altijd die muts met die oranje bol droeg want op die manier zag ik hem vroeg genoeg om hem te kunnen ontwijken. Hij is dan later, ondergaand in verbitterde en verbeten grijsheid, leraar geworden op diezelfde school waar inmiddels ongetwijfeld het roken als een halsmisdrijf wordt verketterd. Godsdienst is zijn vak, geloof ik, of maatschappijleer. E.C. heeft, denk ik, nooit een sigaret opgestoken. Ik hoop voor hem dat hij lang leeft.

wolken 125-128

Michel Houellebecq, De kaart en het gebied


125
De schoonheid van bloemen is droevig omdat bloemen kwetsbaar zijn, en voorbestemd tot de dood, net als elk ding op Aarde natuurlijk maar zij meer dan andere dingen, en net als bij dieren is hun kadaver een groteske parodie op hun levende essentie, en net als dieren stinkt hun kadaver – dat alles begrijp je zodra je één keer de cyclus van de seizoenen en het verrotten van de bloemen hebt meegemaakt, Jed had het begrepen op zijn vijfde en misschien wel eerder, want er waren veel bloemen in het park rond het huis in Le Raincy, veel bomen ook, en de wuivende takken van de bomen waren misschien wel een van de eerste dingen die hij had waargenomen toen een volwassen vrouw (zijn moeder?) hem voortduwde in zijn kinderwagen, afgezien van de wolken en de lucht. (27-28)

126
Het wolkendek verscheen heel snel, en daarmee ook het niets waardoor een luchtreis boven het wolkendek wordt gekenmerkt. (106)


127
Toen hij het tehuis om vijf uur verliet, stond de zon al laag, het strijklicht was getint met een prachtige gouden gloed. Mussen hupten in het gras, dat schitterde van de rijp. Wolken die heen en weer schommelden tussen purper en scharlakenrood namen rafelige, vreemde vormen aan in de richting van de ondergaande zon. De wereld kon die avond onmogelijk een zekere schoonheid worden ontzegd. (274)


128
Nog aarzelend brak de dag aan boven de Place des Alpes; het weer beloofde grijs en bewolkt te worden, waarschijnlijk tot de avond. De laatste tekeningen die zijn vader had gemaakt, deden in geen enkel opzicht meer denken aan een bewoonbaar gebouw, in elk geval niet bewoonbaar voor mensen. Spiraalvormige trappen klommen duizelingwekkend hoog de lucht in, waar ze dunne, doorschijnende bruggetjes bereikten die onregelmatige, spits toelopende, verblindend witte gebouwen met elkaar verbonden, waarvan de vormen die van bepaalde cirruswolken voor de geest riepen. (320-321)

gisteren en vandaag 191

Van gisteren wil ik onthouden dat ik, in zijn atelier, een goed gesprek had met B. over het kunstenaarsbestaan en de betrekkelijkheid van kunstenaarsroem in tijden van veralgemeend kunstenaarschap en mercantilisering van de kunst, dat ik van P. eieren en een courgette kreeg, die zij op haar beurt van J. had gekregen, en dat we een prettige avond doorbrachten bij S. en P., eerst nog buiten maar dan, omdat het dan toch begon te regenen, binnen, aan de ronde keukentafel.

Vandaag moet ik een paar boodschappen doen en de kinderen ontvangen voor het avondeten. De rest van de tijd gaat naar de Tour en naar ‘passieve en actieve omgang met het geschreven woord’.

2561

Le Havre 3/8 - 110411

woensdag 13 juli 2011

proza in huis 161-165

161
Jeroen Brouwers
Het verzonkene

De Arbeiderspers, 1983 (4de druk)
147 p.
7 september 1992, Brugge
200 frank

eigen stempel en nummer (‘1022’) in rode inkt

gelezen (een ander exemplaar) in november 1984 en gedeeltelijk gelezen in oktober 2008


162
Jeroen Brouwers
Het verzonkene

De Arbeiderspers, 1988 (5de, herziene druk)
96 p.
3 februari 1989, Antwerpen
353 frank

eigen stempel en nummer (‘599’) in rode inkt

gelezen in februari 1989


163
Jeroen Brouwers
Mijn Vlaamse jaren

De Arbeiderspers (privé-domein 47), 1982 (2de druk)
324 p.
geen datum van verwerving
650 frank

geen bijzondere kenmerken

gelezen in mei 2000


164
Jeroen Brouwers
Bezonken rood

De Arbeiderspers, 1983 (6de druk)
131 p.
7 september 1992, Brugge
185 frank

eigen stempel en nummer (‘1023’) in rode inkt

gelezen in november 1995 en oktober 2007


165
Jeroen Brouwers
Groetjes uit Brussel (ook in #163)

Manteau, 1969
120 p.
15 januari 2011
uit de erfenis van J.T.

geen bijzondere kenmerken

ongelezen

gisteren en vandaag 190

Van gisteren zou ik kunnen onthouden dat ik mijn studeervertrek inwijdde met de lectuur van F.’ thesis en dat de beelden van verhongerende kinderen in Soedan van me afgleden als water op een eend. Wat ik schokkend vind.

Vandaag moet ik met P. naar Gent voor een gesprek en een verhuizing. Maar eerst een voormiddag van lectuur en schrijven. Als ik op tijd terug ben en het weer zit mee, zou ik een ritje met de fiets kunnen maken.

2560

Le Havre 2/8 - 110411

dinsdag 12 juli 2011

getekend 68

de dingen 54

ondertussen in brugge 167

33 * 24,41 * 850

Raymond Van Het Groenewoud – Liefde voor muziek
Aretha Franklin – Until You Were Gone
Lou Reed – Satellite of Love
Pärt – The Beatitudes
Bing Crosby – Dear Hearts And Gentle People
Mendelssohn –Trio n° 1 en ré mineur pour piano, violon et violoncelle, Op. 49 - II. Andante con moto, tranquillo
Roy Orbison – Candy Man
Hooverphonic – L’Odeur Animale
The Beatles – Your Mother Should Know
PJ Harvey – Dress
Sjostakovitsj – Suite: The Gadfly Op. 97a; VIII Romance
Bach – Concerto In A Minor For Flute, Violin & Harpsichord, BWV 1044, "Triple Concerto" - 3. Allabreve
Oliver Nelson – Stolen Moments
Claude Nougaro – Vive l’alexandrin
Pergolesi – Stabat Mater - Fac, Ut Portem Christi Mortem
Telemann – Konzert Für Oboe D'amore, Streicher Und B.C. Nr. 23 G-Dur – Soave
Vivaldi – Chamber Concerto In G, RV 101 - 2. Largo
Miles Davis – Wee

Trek me uit de Vlaamse klei

gisteren en vandaag 189

Van gisteren zou ik mij kunnen herinneren dat ik samen met G. het paneel van de rolluikkast in mijn bureau opnieuw bevestigde daar waar het hoort bevestigd te zijn: aan de rolluikkast – en ook dat ik een zeventien jaar geleden door een vroegere editie van mijzelf geschreven, zeer geleerde tekst over nationalisme heropviste, scande en op mijn blog plaatste in de veronderstelling dat, als hij niet als nog steeds actueel en relevant wordt erkend, hij dan toch als proeve van mijn toenmalige geleerdheid of vermeende geleerdheid kan gelden.

Vandaag heb ik een volstrekt, compleet, totaal vrije dag, die ik naar eigen goeddunken en naar eigen believen en voorkeuren kan invullen: met lezen, nadenken over het landschap, soep maken (van de prei van J.), een rondje fietsen, naar de bibliotheek gaan, naar de koers kijken, schrijven, foto’s prepareren, enzovoort.

2559

Le Havre 1/8 - 110411

maandag 11 juli 2011

besmette begrippen

In januari 1994 schreef ik voor het inmiddels ter ziele gegane tijdschrift Kunst & Cultuur van het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel het essay ‘Besmette begrippen. Pleidooi voor een aanvaardbaar nationalisme’. Het leek mij op deze Vlaamse feestdag, en gezien de bredere context van de slabakkende regeringsformatie, interessant om deze tekst zeventien-komma-vijf jaar later nog eens voor wie dat wenst toegankelijker te maken dan hij nu is.



Besmette begrippen
PLEIDOOI VOOR EEN AANVAARDBAAR NATIONALISME


Stel dat je zou aanvaarden – ook al voel je je daarin weinig gesteund door je omgeving – dat er zoiets bestaat als een ‘gezond’ nationalisme. Net zoals je zegt, dit is mijn huis of mijn familie, en ik keer er na mijn talrijke omzwervingen altijd graag naar terug, zeg je: dit is mijn land, in casu Vlaanderen (België), en ik voel me er – ondanks alle bekrompenheid, ‘wanstaltigheid’ en varkenskwekerijen – op een niet voor verdere analyse vatbare manier hecht mee verbonden. Stel dat je dat doet, dan kan je meteen ook vaststellen dat je geklemd zit tussen twee aberraties: zelfingenomenheid en fanatisme. Hoe geraak je niet in ademnood? Hoe vermijd je gewetensproblemen? Is er wel een ‘gezonde’ vorm van nationalisme?


Specifieke oorzaken van de hernieuwde belangstelling voor het ‘volkseigene’ zijn bij ons – onder meer – de Vlaamse ontvoogding binnen de context van het federale België, en de Europese eenmaking. De wereld wordt tegelijk kleiner en groter.

Het Verdrag van Maastricht zou de Europese eenmaking in een stroomversnelling brengen. De E.E.G. was al een tijdje E.G. en is nu, na de laatste moeizame ratificatie, E.U. geworden: Europese Unie. De uitsluitend economische gemeenschap van de beginjaren, het grauwe, nog overwegend zwart-witte clubje dat sjacherde met steenkool en staal, is intussen uitgegroeid tot een heuse politieke unie, waarin dus ook plaats moet zijn (zou moeten zijn) voor een sociaal beleid en voor cultuur. Zo staat het met blauwe inkt geschreven in – wat cultuur betreft – de fameuze paragraaf honderdachtentwintig.

Maar de tijden zijn ongunstig voor grootse plannen! Wellicht was de economische gedaante van de Europese eenmaking nooit zo overheersend. Europa is in de verdrukking en heeft tijd noch geld voor sociale en culturele dromen. Op enkele nieuwe omstandigheden weet de rationele constructie ‘Europa’ niet onmiddellijk een gepast antwoord te verzinnen. Ik denk aan de ontmaskering aan gene zijde van het opgedoekte gordijn van de communistische ideologie als een in bureaucratie gestrand profitariaat, en – onlosmakelijk daarmee verbonden – aan deze kant van Berlijn de ontmaskering van het kapitalisme: als ideologie en, daarenboven, als ideologie die geen antwoord klaar heeft op bepaalde ongewenste inherente finaliteiten. Ik denk ook aan enkele plaatsen en data waarop tekenen van een terugkeer naar een duistere vorm van irrationalisme zich hebben vastgeënt: 24 november 1991, Rostock, Sarajevo. Ik denk ten slotte aan de zich snel verspreidende, almaar moeilijker te negeren catastrofescenario’s inzake economie en ecologie: de huidige – structurele, niet conjuncturele – economische crisis lijkt alleen maar een onheilspellende voorbode van, ja waarvan?

V L A A N D E R E N

Vlaanderen verwerft zelfstandigheid! Samen met het op de sukkel geraken van de rationele constructie ‘Europa’ ontstaat hier, ‘bij ons’, de o zo gevoelige constructie ‘Vlaanderen’ – wat zeg je, helemaal geen constructie, een ‘organisch en historisch gegroeide entiteit’! Hoezee! De cartograaf beware nog een gelig tintje om, na de grote verbrokkeling in het Oosten, ook nog dat nieuwe kleine lapje aan de Noordzee een eigen kleur te geven! (Nu ja, zo ver is het natuurlijk nog niet, je hebt, had, ook nog de Koning, zo is gebleken, en de Rode Duivels, en de Staatsschuld!)

Neen, het is geen toeval, die hernieuwde belangstelling voor het eigene: de Nederlandse taal en cultuur in de verdrukking, en het Vlaamse zelfbewustzijn als omgangsvorm naar de andere Europese regio’s toe – zoals onze Vlaamse politici het zo fraai verwoorden.

Beide tendensen – internationalisering en regionalisering – kunnen ontaarden in een kwalijke overdrijving. Enerzijds heb je de rigoureuze, in hoofdzaak economische, eenmaking, waarin alle eigenheden dreigen ten onder te gaan – anderzijds het primaire, ondoordachte terugplooien op particularismen en nationalismen die, behalve onverdraagzaam, ook te zwak en te onmondig zijn om een antwoord te bieden op allerlei wereldomvattende vraagstukken, nu aan de orde. Rijkdom door verscheidenheid in plaats van ondanks, akkoord, maar niet als dat leidt tot even zovele egelstellingen; het broodnodige voordeel van de globale aanpak, akkoord, maar niet als dat neerkomt op een geestdodende uniformisering, en zeker niet nu blijkt dat het eengemaakte Europa zich zelf weer particularistisch opstelt in een inmiddels weer veel groter geworden wereld.

Ik pleit voor een middenpositie: tussen extreem universalisme en extreem nationalisme (politiek particularisme) in. Laat ons dat extreem nationalisme even van naderbij bekijken. Het heeft twee gedaanten.

Elke weldenkende Vlaming heeft inmiddels de blakende slogans waarmee men hem de jongste tijd om de oren slaat ontmaskerd als parafrasen van eenzelfde gedachte: ‘Wat we zelf doen, doen we beter’ en ‘Eigen volk eerst’ – het tweede dictum klinkt misschien nog net iets scandeerbaarder dan het eerste. ‘Vlaanderen leeft’: ‘Vlaanderen 2002’, bah, ik begin iets als een lichte weerzin te ontwikkelen bij dat woord, ‘Vlaanderen’. Het smaakt steeds meer naar zelfgenoegzaamheid en georkestreerde zelfoverschatting. Zijn er geen waarachtiger methoden denkbaar om de eigen maturiteit te affirmeren? Zonder daarom in een of andere vorm van enggeestig extremisme te vervallen, zoals een oranje boksclub uit Antwerpen dat met botte retoriek propageert. Deze andere vorm van extreem nationalisme is natuurlijk minstens even laakbaar.

Bestaat er een aanvaardbare vorm van nationalisme? En zo ja, is zoiets nog verdedigbaar?

Het rechtse extremisme besmet een op zich onschuldig, neutraal en spontaan particularisme. Men kan er nog maar moeilijk voor uitkomen gehecht te zijn aan iets dat minder omvangrijk is dan ...het universele, op gevaar af te worden uitgekreten voor fascist. Ik wil het in dit verband straks even hebben over de aanval van het tijdschrift Yang (september 1993) op Jozef Deleu. Maar voor de praktijk komt de theorie.

U N I V E R S A L I S M E / P A R T I C U L A R I S M E

Het debat tussen universalisme en particularisme bestaat al langer dan vandaag. De Verlichting bracht een universalistisch beschavingsideaal. Op staatkundig vlak schreef de Rede bet principe voor van de territoriale, politiek georganiseerde natie. De Romantiek erkende al evenmin ‘transcendente determinaties: niet God leidt het bestaan, maar puur immanente krachten als ras, stand, afkomst, volk, taal, traditie, geschiedenis.’ (Kees Vuyck in zijn bespreking van Alain Finkielkrauts De ondergang van het denken, Vrij Nederland, 2 juli 1988.) Het staatkundig ideaal van de Romantiek is de etnische natie. Het hier aangevoerde onderscheid tussen politieke en etnische natie is rudimentair. (Zie het essay van Jean-Yves Guiomar in Vertoog & Literatuur, derde cahier, Provincialismen/ontworteling.) Maar het is bruikbaar. Bij voorbeeld om te begrijpen wat er in het voormalige Joegoslavië gebeurt, zoals heel duidelijk blijkt uit het essay ‘Beweging of verstarring’ van György Konrád, in hetzelfde cahier. ‘De internationale politieke gemeenschap heeft Slovenië, Kroatië en Bosnië erkend en daarmee het begrip “territoriale en politieke natie” opgegeven ten gunste van het begrip “etnische natie”.’ Dat is gevaarlijk, want: ‘Als je van de idee van de politieke gemeenschap overstapt op het beginsel van de “volksgemeenschap”, is de stop naar de “rasgemeenschap” nog maar een kleintje.’

Beide denkpistes, zowel de verlichte als de romantische, lijken ontspoord. Vanuit het Verlichtingsideaal zelf kunnen de – terechte – kritieken op de totalitaire aberraties van antropo-, etno- en eurocentrisme niet worden gepareerd. De rationaliteit heeft, hoe dan ook, haar grenzen en die waren – zo blijkt nu – bij de aanvang van het Aufklärungsproject niet expliciet in het programma ingeschreven. Met andere woorden: hel ideaal van universeel toegepaste redelijkheid behelst een optimistisch, door geen enkele beperking ingetoomd vooruitgangsgeloof. Het is daarenboven een westers ideaal en wat is daar allemaal niet aan opgeofferd? Wat de ongewenste inherente finaliteiten zijn van het in economie en technologie toegepaste rationaliteitsdenken, begint stilaan tot het collectief besef door te dringen – dat valt althans te hopen.

Maar ook de romantische gerichtheid op het immanente is gecompromitteerd. De evenzeer totalitaire aberraties van fascisme en nazisme hebben het particularisme grondig, misschien zelfs definitief besmet. Het is de – zeer moeilijke – taak van historici en filosofen om het particularisme van deze smet te ontdoen, dat wil zeggen de grenzen van het eigenlijk gebruik van een immanent gedachtegoed vast te leggen, en alle oneigenlijke vormen van particularisme als dusdanig te ontmaskeren. Alain Finkielkraut, wiens critici zeggen dat hij een enorme zwaai heeft gemaakt van universalisme naar particularisme, legt de opvallende relatie bloot tussen postmodernisme – ‘de cultuur van het onverschillige verschil’ – en het onvermogen om tot een bruikbare waardering van culturen te komen. De postmodernen aanvaarden niet het abstracte universaliteitsideaal van de Verlichting. en nemen al evenzeer afstand van de Romantiek door hardnekkig elke idee van immanente, concrete verbondenheid te weren. (Hierover valt veel te lezen in het pas verschenen boek van Herman De Dijn, Hoe overleven we onze vrijheid? (Pelckmans, Kapellen)).

Postmodernen verwerpen dus elk nationalisme, ook de eigenlijke vorm ervan; ze etaleren een manifeste onwil om zich te identificeren met om het even welke, en dus ook de eigen cultuur. (In Vlaanderen wordt dit ongetwijfeld nog gevoed door een eeuwenoude traditie van inferioriteitsgevoelens.) Dit leidt lot een frivool cultuurrelativisme, waarop geen enkele ethische of politieke keus kan worden gebaseerd. Alain Finkielkraut hekelt dan ook het onvermogen van de wereld om in te grijpen in het Joegoslavische debacle. Interventie lijkt alleen mogelijk vanuit ‘sterke’ of op zijn minst duidelijk omschreven nationaliteitsgevoelens (die vroeger bij voorbeeld zoiets als een alliantie zouden mogelijk maken), terwijl nu met name de Europese staten al lang blij zijn dat ze hun verantwoordelijkheid achter hun eenmaking kunnen verstoppen en er zich met wat ‘humanitaire drukte’ kunnen van af maken. ‘De wil tot macht is inderdaad de nek omgedraaid, maar ten gunste van een wil lot onmacht, die dezelfde verschrikkelijke verwoestingen veroorzaakt.’ (Charlotte Zwemmers bespreking van Finkielkrauts Comment peut-on être croate?, in De Morgen van 13 november 1993.) Waar een immanent-romantisch geïnspireerde politiek van eigenlijk nationalisme op zijn minst de voor een oplossing van het conflict noodzakelijke definities van de verschillen had kunnen maken en zo tot actie aanleiding had kunnen geven, laat het verstarde en in zichzelf gekeerde, door schuldgevoelens verlamde euro-universalisme de schouders hangen.

Hoe de filosofie het particularisme in zijn eigenlijke gedaante kan helpen restaureren, toonden Arnold Burms en Herman De Dijn aan in hun boek De rationaliteit en haar grenzen (Van Gorcum/Universitaire Pers, Assen/Leuven, 1986). Particularisme omschrijven zij als een spontane betrokkenheid op ‘mensen die ons nabij zijn: (...) diegenen die behoren tot onze familie, vriendenkring, taalgemeenschap of natie’. De (universalistische) rationaliteit legt de arbitrariteit van deze betrokkenheden bloot. Maar, aldus Burms en De Dijn, wij handelen nu eenmaal, ‘spontaan’, particularistisch. Ze geven dit voorbeeld: als we onze zieke vriend met een bezoekje zouden vereren omdat we op die manier de mensheid denken te dienen en niet om die vriend een plezier te doen, dan zou dat niet getuigen van morele voortreffelijkheid! Het abstracte ideaal van universalisme is met andere woorden ethisch indifferent. De auteurs maken een onderscheid tussen twee vormen van particularisme, een eigenlijke en een oneigenlijke vorm. ‘De gehechtheid aan het particuliere krijgt een onverdraagzaam en fanatisch karakter wanneer aan de leden van de eigen groep een objectieve superioriteit wordt toegeschreven.’ Wat we zelf doen, enzovoort. In de eigenlijke vorm van particularisme kan men ‘zich blijvend en onvoorwaardelijk gebonden weten aan een welbepaalde groep in het volle besef dat de leden van deze groep niet fundamenteel verschillen van andere mensen’. Die gehechtheid dient zich ervan bewust te zijn dat ze zich laat leiden door kenmerken die in een rationele context ‘als het vreemde, het contingente, het arbitraire’ zouden verschijnen: de niet te begronden verantwoordelijkheden, verbonden aan bij voorbeeld bloedverwantschap; of het niet te begronden gevoel van verbondenheid, veroorzaakt door een toevallig gezamenlijk ondergaan van een ingrijpende gebeurtenis – het zijn maar twee voorbeelden. Particularisme dat dit ‘vreemde-in-het-eigene’ niet erkent wordt ‘zelfingenomen en fanatisch’, oneigenlijk.

Een eigenlijk particularisme zal zich door de erkenning van het ‘vreemde-in-het-eigene’ kunnen ‘openstellen voor het vreemde-in-het-algemeen’. De conclusie van Rudolf Boehms bijdrage aan het derde cahier van Vertoog & Literatuur is volstrekt compatibel: ‘De zorg voor de eigen cultuur belemmert de ontvankelijkheid voor het vreemde zo weinig dat ze er veeleer de noodzakelijke voorwaarde voor is.’ Burms en De Dijn besluiten: ‘een authentiek universalisme wordt niet gedicteerd door een abstracte idee, maar moet groeien uit de concreetheid van een juist begrepen en juist ervaren particularisme’. En wat verderop leggen ze de fundamentele enggeestigheid van elke onverdraagzaamheid en elk racisme bloot: ‘Uit weerstand tegen het toevallige karakter van hun diepste verbintenissen, willen ze hun feitelijke en beperkte loyaliteiten graag voorstellen als resultaat van een objectieve beoordeling. Hun vrees dat de kunstmatig opgebouwde identiteit niet helemaal zuiver of stabiel zou zijn, brengt hen ertoe groepen waarvan ze zich willen differentiëren voor te stellen als onbegrijpelijk of verwerpelijk.’

T A B O E

Ik wil hier de aanval laken op Jozef Deleu in Yang, september 1993. Niet dat ik het incident op zich belangrijk genoeg vind om er dieper op in te gaan. Maar ik beschouw het wel als een goed voorbeeld van ‘het westerse relativisme, dat in zijn tolerantie ten opzichte van andere culturen is overgeslagen op een intolerantie voor de wil tot bevestiging van de eigen cultuur’ (de al genoemde, Finkielkraut parafraserende, Charlotte Zwemmer). Op het particularisme rust vandaag een taboe. Een taboe overigens dat iedereen die uit scepsis ten aanzien van het westerse vooruitgangsideaal al dan niet een beetje nostalgisch teruggrijpt naar zogenaamd ‘irrationele’ waarden met onnodige gewetensproblemen opzadelt.

Dirk van Bastelaere en Hans Vandevoorde hengelen in hun interview naar onkiese componenten in Deleu’s nationalisme. Dit is ondoordacht omdat (1) Deleu altijd duidelijk afstand heeft genomen van extreemrechtse ideologieën en (2) geen rekening wordt gehouden met wat Burms en De Dijn noemen: de ‘spontane gehechtheid’ aan eigen geboortegrond, taal, familie... – mét oog voor het ‘vreemde-in-het-eigene’. (Inderdaad, Yang, zonder dat laatste zouden jullie met recht en reden kunnen verwijzen naar Blut und Boden...) Geworteldheid is, op ‘straffe’ van ontworteling, onvermijdelijk. Rudi Visker citeert in zijn essay ‘Oneuropese verlangens. Naar een provincialisme zonder romantiek’ (ook in cahier 3 van Vertoog & Literatuur) Comelis Verhoeven: ‘Het doet er niet zoveel toe waar we wonen, maar we moeten wel érgens wonen; en dat “ergens” is nooit de hele wereld (...). Het kwalijke van het kosmopolitisme is dat het de concreetheid van dit “ergens” negeert, en van het provincialisme in zijn kwalijke gedaante dat het van het “ergens” de hele wereld maakt.’ Deleu zelf weet met betrekking tot het nationalisme ook dat de waarheid in het midden ligt, en hij ligt gezien de datering van de hier volgende uitspraak: Knack, 14 november 1990, een straat voor op zijn criticasters: ‘Wie van de werkelijkheid van het nationale een mythe maakt, is een gevaarlijk persoon. Wie die werkelijkheid negeert is het niet minder.’ Een ‘gezond’, verdedigbaar nationalisme is een gedemythologiseerd nationalisme, wat niet betekent dat men het meteen helemaal moet wegzuiveren.

100 woorden (21) / ferroviaire ervaring 34

Terwijl ik verbijsterd staar naar de wratten in de oorschelpen van de conducteur, besef ik – theoretisch – dat het mogelijk moet zijn dat iemand wenst tegelijk man én vrouw te zijn. De auteur van mijn boek heeft net het personage dat zijn naam draagt laten vermoorden. En dan, vlak voor de trein Brussel binnenrijdt, zie ik op het voorplein van een doe-het-zelfzaak een uitstalling van betonnen bouwelementen, betonblokken, betonmolens, een orgie van grijs kortom – vastgebonden aan betonnen pijlers wapperen slierten kleurige driehoekige vlaggetjes die spetteren en kletteren in het strakke zonlicht en fel afsteken tegen de achtergrond van donkergrijze, betonnen onweerswolken.

gisteren en vandaag 188

Van gisteren zal ik mij herinneren dat een auto van de Franse televisie twee renners van de kopgroep in de Touretappe pardoes de gracht in reed. Ik wil mij ook de hallucinante journaalbeelden voor de geest houden van de triomfalistische 11 juli-viering aan de Gaverbeek in Kortrijk. Ik wil de aanhankelijkheid onthouden waarmee F. in De Panne afscheid nam, en hoe we 's avonds samen met J. en L. bij het vijvertje in hun tuin, terwijl er hoog boven ons een rode luchtballon voorbijschoof, een goed gesprek hadden over pedagogie in antiautoritaire tijden.

Vandaag gaan we S.’s foto’s inlijsten voor de tentoonstelling en ontvang ik G. en mijn moeder voor het middageten. Ik zal G. vragen of hij mij wil helpen met het herbevestigen van het naar beneden gekomen paneel van de rolluikkast in mijn bureau. Dat kan nu eindelijk het platte dak erboven is hersteld en er dus – neem ik aan – geen water meer naar binnen zal sijpelen. De rest van de dag is er misschien tijd voor een ritje met de fiets en wat lectuur.

2558

Brugge, Zand - 110621

zondag 10 juli 2011

reactie

Het perfide is dat ze mensen als mijn vader, flaminganten uit Volksunietijden (en gelukkig nooit helemaal verleid door het VB), blijven overtuigen op Bart De Wever te stemmen, juist omdàt zij geloven dat diens Vlaamsnationalisme nog steeds hetzelfde is als het emancipatorisch taal- en cultuurnationalisme waarvan zijzelf zijn doordrenkt. Helaas zien zij niet dat 'cultuur' intussen vooral een post is waarop kan worden bespaard, en dat 'taal' niet echt de belangrijkste bekommernis is op de fora die dichtslibben met meninkjes van nieuwe 'Vlaamsgezinden'.

K. Artman

2557

Brussel, Koningsstraat - 110609

2556

Brussel, Koloniënstraat - 110607

gisteren en vandaag 187

Van gisteren zou ik het beeld van de steltenlopers kunnen onthouden die, met hun tricolore uitrusting, de feestelijke inhuldiging van de oersaai vernieuwde Zeelaan opluisterden, of ook hoe op de openingsreceptie in Watou de speechende bobo’s slijmden en ronselden op de kap van de poëten.

Vandaag brengen we een bezoek aan J. in Geluwe, daarna rijden we naar het theaterfestival in Westouter, waar we J. hopen te treffen, en daarna gaan we misschien nog eens langs bij P. in Dikkebus.

gisteren en vandaag 186

Van gisteren zou ik mij, van op de trein, de drie Slavisch ogende jonge vrouwen kunnen herinneren die, aan de overkant van het gangetje, in reisgidsen met cyrillische lettertekens op het voorplat neusden, toen dat verveelde elkaar begonnen te fotograferen, en uiteindelijk in Brugge uitstapten – en dat ik me afvroeg hoe het moest zijn om deze, mijn, stad met ‘nieuwe’ ogen te bekijken. Ik zou mij ook kunnen herinneren dat T. aankondigde maandag en dinsdag samen met zijn vrienden in Gent naar een ‘Harry Potter-marathon’ te zullen kijken, waarvan de achtste – en laatste! – Harry Potterfilm het sluitstuk zou vormen, dat ik naar De Panne reed met keihard Easy Money in de boxen, en dat ik daar nog met S. een zonsondergangwandeling maakte.

Vandaag hebben we een vrije dag in De Panne. In de vooravond gaan we naar de opening van de Zomer van Watou omdat D. daar haar prijs van de Provincie West-Vlaanderen zal uitgereikt krijgen.

wolken 123-124

Joseph Roth, Biecht van een moordenaar


123
De boer zei ook dat allemaal met een glimlach, met een verholen glimlach, die als het ware vanachter zijn woorden opblonk, zoals soms de maan vanachter donkere wolken. (17)


124
En zoals de onbereikbare wolken langs de hemel dreven, zo voeren de sneeuwwitte grote en kleine schepen, ook zij grijpbaar [sic], op de nabije zee. (28)

overschrijven 151

[De N-VA] is stevig op weg meer een antibelasting- en antistaatspartij te worden dan een compromisloze anti-België-partij. Haar zoektocht naar steeds meer power om de Belgische grendels te verbrijzelen, verhardt pijlsnel haar sociaal-economisch profiel. De verschuiving van een historisch-cultureel nationalisme naar een meedogenloos centennationalisme is de sleutel van haar electorale succes. Maar het dreigt de ethische dimensie van het democratisch Vlaams-nationalisme aan te tasten.

De populariteit van de N-VA staat in het zenit. Maar een populaire partij zijn is niet hetzelfde als een brede volkspartij zijn. De snelle groei van De Wevers aanhang gaat ten koste van een genadeloze tweedeling van de Vlaamse bevolking. Dat is een ontwikkeling die haaks staat op de grondslagen van het volksnationalisme waarin collectieve waarden als solidariteit, gemeenschapszin en compassie nog bestaansrecht hebben.


Bart Sturtewagen in De Standaard van zaterdag 9 juli 2011

vrijdag 8 juli 2011

de dingen 53

mirage 47

090526

van boeken bezeten 8

Beste C.,


Ik heb geen ervaring met e-readers. Niets boven de schimmelgeur, het verkleurend papier, de ezelsoren, vochtplekken, scheve ruggen, versleten flappen en uitgerafelde randen van het papieren boek! Maar als ik de aanschaf van zo'n tuig zou overwegen, zou ik toch meteen richting iPad gaan, denk ik, vanwege de meteen ook andere mogelijkheden die in dat toestel besloten liggen.

Maar eigenlijk weet ik het niet.

Beste groeten,

P.

driekleur 60

Twee meter vóór hem herkende hij Julien Lepers, in gezelschap van een beeldschone zwarte vrouw die een hoofd groter was dan hij; ze droeg een lange, glanzend witte japon met goudkleurige passementen, aan de achterkant uitgesneden tot het begin van de bilnaad; de weerschijn van de fakkels flakkerde op haar naakte rug. De presentator, gekleed in de gewone smoking die hij altijd droeg bij speciale maatschappelijke-eliteavondjes, zijn werksmoking in zekere zin, leek in een moeizame discussie gewikkeld met een driftig, gemeen ogend mannetje dat de indruk wekte een verantwoordelijke institutionele functie uit te oefenen. Jed liep hen voorbij, de eerste ontvangstsalon in, waar hij werd begroet door de smartelijke klaagzang van een tiental Bretonse doedelzakkers, die net waren begonnen aan een gekweld, oeverloos Keltisch stuk dat haast pijn deed aan de oren. Hij liep er met een ruime bocht omheen, de tweede salon in, waar hij een Knacki met emmentalsmaak en een glas gewürztraminer Spätlese aannam van twee Elzasser serveersters met een kapje op en een rood-witte schort om hun middel geknoopt, die met hun dienblad rondliepen tussen de genodigden; ze leken zo veel op elkaar dat ze tweelingen hadden kunnen zijn.

Michel Houellebecq, De kaart en het gebied, 187-188

gisteren en vandaag 185

Van gisteren wil ik mij herinneren dat de N-VA definitief heeft aangetoond op verrotting uit te zijn, dat ze na bijna een jaar wachten eindelijk zijn begonnen aan de reparatie van het lekke dak boven mijn hoofd, en dat er op de terugweg van Brussel op de trein een man uitvoerig vertelde over zijn werk bij de militaire politie, waar hij naar eigen zeggen aan het uitbollen was na een lange carrière bij de staatsveiligheid en andere schimmige organisaties.


Vandaag is mijn laatste werkdag voor de vakantie. Vanavond komen mijn kinderen eten en rijd ik nog naar De Panne.

2555

Brussel, Warandepark - 110601

donderdag 7 juli 2011

debuut 38

Verhuizing


Verhuizen is een ingrijpende gebeurtenis. Men pint zich voor vele jaren vast op een bepaalde plek, men kan dus maar beter een goede keuze maken. Hoewel, zou men kunnen zeggen: kiest die plek niet voor ons? De verantwoordelijkheid is zo groot dat men inderdaad de neiging heeft om de rollen om te keren: we konden niet anders dan voor dit huis kiezen, het was liefde op het eerste gezicht, we werden onweerstaanbaar aangetrokken… Dat soort redenaties vind ik altijd een beetje nuffig. Je hebt een nieuw huis nodig, je gaat op zoek in een bepaalde omgeving die min of meer overeenstemt met waar je moet zijn, je vindt iets wat min of meer (nooit helemaal) overeenstemt met wat je wenste en je beslist. De rest is toeval, je moet daar niet al te veel mystificaties rond opzetten.

Dat is natuurlijk te nuchter. Laat ons het ‘poëtischer’ aanpakken. Zoals Hans Dingemanse en Adri Geelhoed hebben gedaan in de bundel We vonden het huis. De echtparen Dingemanse en Geelhoed gingen, onafhankelijk van elkaar, op zoek naar een woning. De Dingemansen deden er een jaar over, de Geelhoeds zeven. Uiteindelijk vonden ze iets. De Dingemansen in het dorp ’s-Heer Hendrikskinderen, de Geelhoeds in Goes. Van beide zoektochten is een neerslag bewaard gebleven en beide neerslagen werden hier verenigd.

Bij het zoeken naar een nieuwe woonst spelen onder andere deze twee begrippenparen: binnen en buiten; zoeken en vinden. Het eerste begrippenpaar staat centraal in de collages van Adri Geelhoed. Ze tonen ramen en in die ramen zien we – geabstraheerd – elementen van de interieurs maar ook stukken van de weerspiegelde werkelijkheid. Waarmee mooi het gevoel wordt geïllustreerd dat een mens die een huis zoekt kan bekruipen: het huis kan, als het niet goed valt, een donkere gevangenis worden terwijl het een heldere cocon had moeten zijn. De aanschaf van een huis is een beslissing waarvan het definitieve karakter altijd de vrees opwekt dat zal blijken dat men zich vergist heeft. Het raam, niet alleen als grenszone tussen het binnen en het buiten, tussen warm en koud (in de winter) of fris en heet (in de zomer), tussen geborgen en onzeker, tussen droog en vochtig, tussen intiem en publiek, tussen besloten en open, enzovoort – maar ook als spiegel van de voors en tegens, het raam als afweging.

De – slechts veertien – gedichten van Hans Dingemanse exploreren het begrippenpaar zoeken-vinden. Allemaal – op drie na – beginnen ze met de door een witregel van het vervolg afgescheiden opening: ‘We vonden het huis’. We zien hoe een verschuiving optreedt. In het eerste gedicht wordt een huis gevonden dat ‘zich zwijgend / al jaren afzijdig’ hield. Alsof het niet gevonden wilde worden. In het tweede gedichten ‘riep het’ huis ‘ons’ al. In gedicht ‘IV’ heet het: ‘We vonden het huis // het had zich laten vinden’. In gedicht ‘X’ ‘vonden [we] / onszelf’. In XIII blijkt: ‘al die tijd [van het zoeken] woonde / in ons het huis’ – waarna, ten slotte, in XIV blijkt:

Het huis vond ons

onder het stof, dof
van het slepende leven

het klopte ons af, het gaf
wat ons geen huis

had gegeven.


Het vinden (door de zoekers), of gevonden worden (van het gezochte huis en uiteindelijk ook van de zoekers zelfs), speelt zich af op het deuntje van de Koplandiaanse paradox van het ‘vinden wat niet werd gezocht’. Serendipiteit dus – maar in de afwikkeling van een zo ingrijpende beslissing als het kiezen van een woning voor toch zovele jaren lijkt dat niet te verzoenen met het verlangen en zelfs de vereiste dat je volledig achter je keuze staat. Vandaar wellicht de aanlokking om het huis te laten kiezen. Maak er een soort van lotsbestemming van, sta toch minstens een deel van de verantwoordelijkheid af. Het huis hoort evenzeer bij ons als wij bij het huis. Zoiets.

Hans Dingemanse toont zich een verdienstelijk dichter. Natuurlijk zijn veertien – korte – gedichten niet genoeg om iets zinnigs te zeggen over zijn vermogen en actieradius, maar er valt in elk geval uit op te maken dat elk woord dat erin opgenomen is weloverwogen lijkt en schijnt te zijn afgetoetst op klank, op ritme, op betekenis. Dat blijkt het duidelijkst uit het allerkortste gedicht in deze verzorgd uitgegeven bundel, het gedicht ‘III’, dat ook op het achterplat staat afgedrukt en waarin mooi met meerzinnigheid – in dat ‘steevast’ klinken zowel de bedstee mee als de stevigheid van de woning –, enjambement en rijm wordt gewerkt:

We vonden het huis

wat we al wisten bleek waar
het was er altijd geweest

maar steevast niet daar

Hans Dingemanse (gedichten) en Adri Geelhoed (collages)
We vonden het huis
Impersant
39 p.

Deze recensie verscheen eerder dit jaar in Poëziekrant

2554

Brugge, Legeweg - 110616

gisteren en vandaag 184

Van gisteren hoef ik mij, denk ik, niets bijzonders te herinneren.

Vandaag heb ik de voormiddag vrij voor lectuur en schrijfschrijf, en na de middag moet ik gaan werken.

woensdag 6 juli 2011

mijn woordenboek 330

ANTIRECLAME

Alle reclame die geen mond-tot-mondreclame is, is, in mijn ogen en welbeschouwd, antireclame.

terugblik 67 (940/1000)


Deze gevel doet mij aan een kindertekening denken. Een tekening gemaakt door een kind dat nog spontaan tekent, welteverstaan. Een tekening gemaakt door een kind dat weet wat het tekent maar nog niet tekent wat het weet. Kinderen die tekenen wat ze weten, zijn eigenlijk al geen kind meer – en hun tekeningen zijn niet echt tekeningen maar vooral materialisaties van denkbeelden.
Deze foto van een huis doet mij aan een kindertekening denken omdat we een huis zien zoals wij, die geen kind meer zijn, er nooit een zouden tekenen als het ons zou worden gevraagd om een huis te tekenen. Zo’n huis als je hier ziet verzin je niet. Dat is overigens een van de functies – als je al van functies kunt spreken – van serieuze fotografie: ongeziene zaken tonen. Een uitweg bieden aan de verbeelding. Het gaat in fotografie om ongeziene landschappen, gebouwen, mensen, stillevens, situaties. Of om het tonen van landschappen, gebouwen, mensen, enzovoort op een manier die niet eerder op die manier gezien is.

Maar er is meer. Deze foto vertoont ook los van zijn inhoud, het rare huis, veel kenmerken van een tekening. Hij is picturaal en daardoor wordt het een goede foto. Zoals ook vroege kindertekeningen vaak veel picturaler – en dus beter – zijn dan latere.

Een kind dat tekent wat het weet, concentreert zich op de inhoud. Het werd gevraagd een huis te tekenen, en dus tekent het een huis. Dat huis zal dan wel op een huis lijken, op een prototypisch huis met een deur, een raam, een dak en een schoorsteen – altijd een rood dak en altijd een schoorsteen waar rook uit komt –, maar de tekening zal geen tekening zijn. Of toch geen goede. Of interessante. Het vanuit het weten getekende huis staat als het ware op het blad geplakt, soms staat het verloren in een hoek, of het staat er niet helemaal op… Er is niet aan de aankleding gedacht, of aan de achtergrond, laat staat aan de wisselwerking tussen voor- en achtergrond; de totale compositie – alles wat er op het volledige blad staat – is onevenwichtig. Waarom zou het kind ook aandacht hebben besteed aan de achtergrond? Dat was toch niet gevraagd?

Deze foto is niet alleen maar thematisch: “Kijk eens wat een raar huis, met die gesloten gevelopeningen en die dichtgepleisterde barsten in de muur en dat keldergat onder het smallere raam en die asymmetrie.” Het is ook – los van zijn inhoud, dat rare huis – een foto met picturale kwaliteiten. Het huis is niet op het vlak geplakt, er zijn verbindingen tussen voor- en achtergrond – het volledige vlak komt tot leven. De strepen op de baan dialogeren met de strepen op de gevel. De twee mansarderamen corresponderen met de twee ramen eronder maar ook met de twee ramen in het huis van de buren. Ook de craquelures in het gevelvlak en de elektriciteitskabels spelen een essentiële – en gelijkwaardige – rol. De kabels verdelen de ruimte rond het huis op een vergelijkbare manier als dat de craquelures het gevelvlak opdelen. En daardoor, door dat spel van de strepen en de ramen, en door die opdeling van de ruimte in en rond het onderwerp, op zowel de voor- als de achtergrond, begint deze foto pas echt interessant te worden. Het hele vlak begint mee te spelen en komt los van dat rare huis te staan.

Ik geloof dat een kenmerk van goede foto’s is dat er geen enkele vierkante centimeter van het totale oppervlak oninteressant is. Ik zeg niet dat dit hier het geval is, maar hier zijn toch in elk geval meer vierkante centimeters interessant dan er enkel door het huis worden ingenomen. En zo is het ook met goede, niet vanuit het wéten gemaakte, kindertekeningen.

gisteren en vandaag 183

Van gisteren zou ik me kunnen herinneren dat J. me het voorlopig resultaat van de werken aan zijn schuur toonde: een dakloze zuilenzaal.

Vandaag moet ik werken.

2553

Brugge, verkoopzaal Bonte 2/2 (S.) - 110612

dinsdag 5 juli 2011

gisteren en vandaag 182

Van gisteren zou ik kunnen onthouden dat ik in de tuin van S.’s moeder in De Panne zat te lezen terwijl, een na een en soms in formatie, allerlei vliegtuigen – straalvliegtuigen, schroefvliegtuigen, vrachtvliegtuigen – boven mij naar de vliegtuigshow van Koksijde vlogen. Ook het herinneren waard lijkt mij dat ik ’s avonds met P. heel vriendelijk kon praten terwijl wij een glas dronken op het terras van café de Phare.

Vandaag moet ik cd’s terugbrengen naar de discotheek en, deze namiddag, werken in Brussel.

2552

Brugge, verkoopzaal Bonte 1/2 - 110612

maandag 4 juli 2011

2551

Brugge, Lange Vesting - 110611

2550

Brugge, Filips de Goedelaan - 110611

gisteren en vandaag 181

Van gisteren wil ik onthouden dat A. ons een heerlijk ontspannen tuinfeest aanbood waarop haar vader en broer smeuïge verhalen uit de veehouderij opdisten.

Vandaag doen we boodschappen in De Panne, rijd ik naar Brugge en ontvang daar P. en mijn kinderen voor het avondeten.

gisteren en vandaag 180

Van gisteren wil ik onthouden dat ik de laatste vijftig kilometer van de rit in de Boulonais behoorlijk heb afgezien maar dat dit leed ruimschoots werd gecompenseerd door het zicht van een zingende J. in het begin van de rit en door het restaurantbezoek erna in de Sirène op Cap Gris Nez, met zicht op de zonsondergang boven Engeland.

Vandaag gaan we naar het tuinfeest bij A., maar we keren ’s avonds al terug naar De Panne.

zaterdag 2 juli 2011

gisteren en vandaag 179

Van gisteren zal ik misschien onthouden dat er, toen ik op de drempel van de voordeur van W.’s huis stond te wachten op S., die daar op zoek was naar een gsm, een klodder vogeldrek op mijn hoofd viel, dat ik voor L. een datum ging zoeken op een zerk op het kerkhof van Sint-Kruis, en dat we een goed gesprek hadden met T.


Vandaag ga ik met de wielervrienden van de zondagvoormiddag fietsen in het achterland van Boulogne-sur-Mer.

2549

Brugge, Komvest

mijjn woordenboek 329 / van boeken bezeten 7

ANTIQUARIAAT

Het altijd min of meer toevallige aanbod van het modern antiquariaat of de tweedehandsboekenwinkel heeft vele jaren de groei en invulling van mijn bibliotheek gestuurd. Toen ik zo’n dertig jaar geleden boeken begon te kopen, was mijn beurs eigenlijk te nauw voor nieuwe boeken – ik herinner mij dat de onbetaalbaarheid voor mij begon bij vierhonderd frank. (Een brood van 800 gram kostte toen vijfentwintig frank. Mijn grens lag dus op zestien broden.) Een gelukkige omstandigheid is dat een beginnende bibliotheekbezitter een basis van klassieken legt – en laat dat nu net het soort boeken zijn dat je gemakkelijk in tweedehandsboekenwinkels aantreft. Ik heb nooit een bezwaar gehad tegen boeken die sporen van gelezenheid vertoonden. Enkel voor scheve ruggen, uit elkaar vallende, met inkt bekriebelde of een schimmelgeur verspreidende exemplaren maakte ik, en maak ik nog altijd, voorbehoud.

Mijn aarzelende start als koper van boeken ontwikkelde zich tijdens de eerste fase van mijn bibliotheekuitbouw onafwendbaar richting boekenverslaving. Mijn koopwoede werd, gelukkig voor mijn portemonnee, in een tweede fase gedeeltelijk getemperd door de toevloed van recensie-exemplaren. Honderden boeken zijn op die manier al dan niet tijdelijk in mijn bezit gekomen. Veel van die boeken zou ik eigener beweging nooit gekocht hebben, ja, ik zou zelfs nooit van hun bestaan hebben geweten. Maar in de mate dat ik toch gedeeltelijk de keuze van mijn lectuur als recensent zelf kon bepalen, heb ik tijdens mijn journalistieke bestaan mijn boekenbezit toch enigszins in de richting van mijn persoonlijke voorkeuren weten te sturen. De aanwas van mijn bibliotheek met recensie-exemplaren was overigens vooral in financieel opzicht een opsteker: niet alleen kostten de nieuwe boeken mij niets, ik verdiende er ook nog eens aan. Een aanzienlijk deel van de centen die ik met mijn op maat geschreven stukjes opstreek, belandde, u raadt het al, in de klauwen van de immer vriendelijke zaakvoerders van Cursief, De Eenhoorn en Den Elder, de drie tweedehandsboekenwinkels die in die tijd in Brugge opgeld maakten.

Toen kwam er in mijn stad een filiaal van De Slegte. En in die tijd stierf ook de recensent in mij een stille dood. Ik heb nog een paar jaar ramsjboeken gesignaleerd voor De Morgen: derde fase. Dat was prettig want enkele moderne antiquariaten in andere steden stuurden mij regelmatig boekenpakketten op, en ik mocht eens om de twee of drie weken in De Slegte zelf een paar titels uitkiezen – en uiteraard deed ik dat zoveel mogelijk in functie van mijn voorkeuren.

Maar dat privilege viel weg. In een vierde fase kocht ik nagenoeg geen boeken meer. Ik had het een beetje gehad. Bovendien noopten plaatsgebrek en enkele opeenvolgende verhuizingen mij ertoe een aanzienlijk deel van mijn collectie …tweedehands te verkopen. Honderden ooit aan mij toebehoord hebbende boeken staan nu op andere planken te wachten op koesterende handen en genietende hersenen. Of ze leiden een sluimerend bestaan in ‘voorlopig’ gestockeerde kartonnen dozen op hopelijk droge zolders. Soms gedenk ik ze.

Intussen zijn de tweedehandsboekenwinkels in mijn stad al jaren een langzame dood aan het sterven. ‘De mensen kopen geen boeken meer,’ klaagt Arthur van De Eenhoorn. Of: ‘Ze kopen alleen nog maar de waan van de dag.’ In Den Elder blijven vele romans, soms ook romans die ik er zelf nog in ruil voor – altijd veel te weinig – harde valuta heb laten staan, vele jaren wachten op een belangstellend hart dat zich erover ontfermt. De vertraging van de roulatie van deze boeken neemt dramatische vormen aan. Je moet geen helderziende zijn om te voorspellen dat er binnen enige tijd in Brugge, en wellicht ook elders, nauwelijks nog tweedehandsboekenwinkels zullen zijn. Boekenmarkten legio, of, erger, boekenkramen op rommelmarkten. Die zijn er à volonté. En ook met De Slegte gaat het niet goed: het modern antiquariaat ligt op apegapen.

Zelf koop ik nog nauwelijks tweedehandse boeken. Als ik vandaag – vijfde fase! – boeken koop, dan vooral in De Slegte of, eerstehands en voor de volle prijs, in De Raaklijn. Ik kan het beter betalen dan vroeger blijkbaar. En inderdaad, mijn subjectieve aanvoelen van de overgang tussen betaalbaar en te duur is, een beetje afhankelijk van de uitgave, intussen verschoven van tien naar twintig of vijfentwintig euro. En dat is in plaats van onder de gemiddelde prijs van een gemiddeld boek erboven – hetgeen uiteraard comfortabeler is.

In de tijd dat ik op vierhonderd frank mijn subjectieve grens legde tussen betaalbaar en te duur, kostten goede boeken van gemiddelde omvang ongeveer zeshonderd frank of vijftien euro. Vandaag kun je – grofweg – stellen dat dit soort boeken ongeveer achttien euro kost. Een brood kost vandaag twee euro. Mijn subjectieve grens lag indertijd op twee derde van de prijs van het gemiddelde boek. Als ik die tweederdenmaatstaf handhaaf, zou ik nu op twaalf euro uitkomen. Daar koop je nu nog zes broden mee. En geen zestien, zoals in 1980 voor vierhonderd frank. Broden zijn dus, volgens deze ‘subjectieve’ berekening, veel sneller duurder geworden dan boeken. Wat veel zegt, denk ik, over de waarde die in onze samenleving aan het boek wordt gehecht. Gradaties van onmisbaarheid, zeg maar.

vrijdag 1 juli 2011

gisteren en vandaag 178

Van gisteren wil ik onthouden dat ik vier uur sliep in een Brussels hotel en met de ombudsman van De Standaard verwikkeld raakte in een debatje op het internet over de privacy van bekende en minder bekende personen.

Vandaag wordt een vrije vrijdag met kleine besognes: een nieuwe telefoon kopen, een gerepareerde schoen ophalen en een postpakket in het postpunt in de Carrefour, cd’s terugbrengen naar de discotheek en inkopen doen voor het avondeten met T., mijn koersfiets klaarmaken voor de rit van morgen in de Boulonais.

2548

Brugge, tussen Smedenpoort en Bloedput - 110611