dinsdag 9 augustus 2011

gisteren en vandaag 207

Van gisteren wil ik onthouden dat ik al om half zeven op het dakterras zat te lezen en de donkere wolken zag aankomen waaruit het wat later zou beginnen te regenen. Van het Museo Diocesano zal mij wel een tijdje de hele relikwieënwinkel bijblijven die ik daar zag. De voorgevel van de chiesa di San Giacomo zal ik niet rap vergeten – en vooral hoe de vrouw die er vlakbij op een stoel zat zei dat zij hem elke dag nóg mooier vindt dan de vorige. Een bericht dat we, wachtend op de trein naar Bari, in het stationsbuffet in een lokale krant lazen, was het memoreren waard. Drie weken geleden had een onverlaat met een zwarte spuitbus op de zijgevel van de kathedraal uiting gegeven aan zijn liefdesverdriet. Een van de inwoners van Trani verdroeg het niet langer dat de administratieve molen van het gemeentebestuur zo traag moest draaien vooraleer iemand er van overheidswege met schuurspons en detergent op uit werd gestuurd om de gevel te reinigen. Daarom stak die man dan maar zelf op een nacht de handen uit de mouwen. ‘Illegale actie’, schamperde de krant nu ironisch. De man die in één nacht deed waar een gemeentebestuur na méér dan drie weken nog geen begin mee had gemaakt, riskeerde nu zelf vervolging. Terwijl de graffitispuiter zelf natuurlijk nog altijd vrijuit ging. Dat spuiten van liefdes(verdriet)boodschappen lijkt in Italië overigens een nationale plaag die elk effen oppervlak treft. Ik wil mij van gisteren ook herinneren dat we in de wachtzaal van datzelfde station van Trani een beker witte wijn aangeboden kregen door een jonggepensioneerde man met diepe basstem, beige korte broek, roze polo, gouden kettinkje en witte sokken. Hij kwam daar overigens helemaal niet op een trein wachten want na enige tijd verdween hij weer. We hadden het met hem over de mijnramp van Marcinelles en over de Italiaanse triomfen van FC Brugge in de jaren zeventig. Dat de trein anderhalf uur vertraging had, kon ons niet deren. Van de reis naar Bari zal mij het voortdurend luid roepende Japanse gezin bijblijven, en de gitzwarte man die – ik denk dat het in Molfetta was – uitstapte en daar werd opgewacht door een stel zwarten van wie er een een op een staander gemonteerde ventilator droeg. Van Bari wil ik mij herinneren dat we in de Chiesa San Sabina drie kwartier toekeken op de voorbereiding van een huwelijksplechtigheid, dat er een onweer uitbrak toen we in de città vecchia rondwandelden en dat we dan maar van lieverlee een aperitief gingen drinken in een bar die op het punt stond gesloten te worden – maar die werd opengehouden zolang het bleef stortregenen, en dat we vervolgens in de nauwe straten, die in beken leken veranderd, zagen hoe de bewoners in de portieken schuilden en samenkwamen en barbecuevuurtjes aanbliezen. ‘Dit is onze stad,’ leken ze te zeggen, ‘hier kom je niet zomaar in.’

Vandaag brengen we nog een halve dag door in Bari en trekken daarna naar Lecce.