woensdag 19 oktober 2011

mijn woordenboek 335

ANTROPOLOGISCH

Wie doet het al eens niet, kijken naar een dwaas programma op een commerciële zender? Temptation Island, Big Brother, Goedele. ‘Ik kwam er toevallig langs, al zappende.’ Dat is de vaakst gehoorde uitvlucht. Maar de neerbuigende, om niet te zeggen laatdunkende, rechtvaardiging ‘Ik heb ernaar gekeken vanuit een antropologische belangstelling’ hoor je ook wel eens. Vooral bij mensen die zichzelf niet tot het doelpubliek van de commerciële zenders rekenen.

Het loont de moeite om er eens over na te denken of het wel een goed idee is om de antropologie als schaamlap te gebruiken om onze geestelijke luiheid achter weg te stoppen – want zo moet je de belangstelling voor deze tegenwoordig wijdverspreide en algemeen aanvaarde vormen van mediacriminaliteit toch wel noemen. Ook al berust die belangstelling op door ‘toeval’ gestuurd zapgedrag. Zijn wij immers niet vrij om niet te zappen? En zijn wij, als wij het dan toch een keer doen (als we moe zijn of ziek of anderszins het slachtoffer van een gebrek aan zelfbeheersing), verplicht om toe te geven aan onze ongezonde nieuwsgierigheid?

Is het niet juister toe te geven dat wij, ook wij die dit soort vragen stellen, de facto deel uitmaken van het door ons geminachte doelpubliek van de makers van obscene ongein als Temptation Island en dergelijke?

Maar goed. Antropologie. Wat is dat eigenlijk?

De antropoloog bestudeert de mens. Hij onderwerpt zijn onderzoeksobject, antropos, aan zijn logos. In een bepaalde antropologische discipline gebeurt dit bij voorkeur in verre landen – omdat daar de mens het meest afwijkt van onze bekende modellen. Dan heet de discipline ook: volkenkunde. Dit exotisme van wat veraf is ent zich op ons ironisch bedoelde excuus dat we enkel maar vanuit een antropologische belangstelling naar de genoemde programma’s zouden kijken. De wereld van Temptation Island en Goedele, of van FC De Kampioenen, is ons zo vreemd, zeggen we impliciet, dat we niet anders kunnen dan er met de fascinatie en de wetenschappelijke afstandelijkheid van de antropoloog naar kijken.

Zo doende degraderen we onze minder ontwikkelde medemens tot een aan onze alwetendheid ondergeschikt curiosum, wat, tussen haakjes, geheel en al conform is met de vaak kolonialistische context waarmee we de negertjes en de Eskimo’s antropologischerwijs in onze westerse mallen hebben gekneed. Het gebruik van het voorwendsel ‘antropologische belangstelling’ is een van de minder fraaie kantjes van het elitisme.