zondag 20 november 2011

debuut 42

De rede van onze jaren
Max Temmerman
Vaderland
Vrijdag, Antwerpen, 2011
48 p./ € 15

De volgorde van de eerste 33 gedichten lijkt te zijn bepaald door hoe ze in elkaar haken. Zo keren de rimpels uit het gedicht ‘Aan de lopende band pleeg ik plagiaat’ terug in de barsten van het bouwsel en het craquelé op de volgende bladzijde. Het tapijt waarop de vader stierf (‘Vijf jaar nu’) komt terug in het daaropvolgende gedicht ‘Vertigo/Jimmy voor de vrienden’: ‘De geur van het tapijt was bijna kamerbreed, / wij lagen op de grond en snapten niets van onze zwart-witte helden.’

Na die eerste 33 gedichten volgt nog een korte cyclus van drie, ‘In de naam van de vader’. De bundel heet Vaderland en is opgedragen aan vader en moeder. Veel twijfel kan er niet over bestaan: Max Temmerman (1975) debuteert laat genoeg om al meteen oog te kunnen hebben voor de grond waaruit hij is voortgekomen. Hij schetst zijn topografie en dat is – zie het openingsgedicht ‘Topografie’ – ontegensprekelijk ook een mentaal landschap. Aan alle plaatsen zijn herinneringen geketend, iedereen denkt bij een welbepaalde plek aan iets – en zo zetten we onze bakens uit in dit labyrint: ‘Brussel blijft de rotonde bij de NAVO, die vriend die achterbleef toen zijn lief hem verliet en ik de weg niet vond.’ Temmerman smokkelt in dit schijnbaar willekeurige voorbeeld veel existentiële lading mee naar binnen.

Maar we hadden het over de vader. Zie, hij ligt op de grond, ‘Hij leek een artefact.’ Is hij het slachtoffer geworden van een infarct? Dat woord wordt niet genoemd. Door dat uitdrukkelijke niet-noemen heeft Temmerman het niet alleen over wat zijn vader is overkomen maar ook over hoe wij die ‘erge woorden’ niet uitspreken: ‘al die woorden die onuitgesproken blijven / want zo zijn wij allemaal opgevoed’.

Niet al Temmermans taalvondsten zijn geslaagd. Hij komt wel eens in de buurt van het woordspelerige. Zo schrijft hij, in verband met de ‘voormalige leraren’ die de ik ‘rechts en flamingant’ opleidden: ‘het komitee van hun taal zet mij aan tot erg weinig actie’. Deze toespeling op de Vlaams-nationalistische vereniging ‘Taal Aktie Komitee’ (TAK) en haar onnozele taalpuritanisme zou nog beter uit de verf zijn gekomen indien Temmerman ook ‘actie’ met een k had geschreven.

Het vaderland dreigt uit elkaar te vallen. ‘Geef terug wat van mij is’, verzucht Max Temmerman in het gedicht ‘Hertoginnedal’ (een fameus oord van politieke onderhandelingen). Hij keert zich tegen ‘manke politici en myope ondernemers’. En in het gedicht ‘Grenzentrekkers’ luidt het: ‘In mijn land is het een schande om inwoner te zijn’. En in ‘Vlaamse wolken’: ‘Vlaamse wolken hangen / laag.’

Het verdwijnen van het vaderland als de geografische en politieke entiteit waar – toevallig – je wieg stond, valt samen met het verdwijnen van andere verbanden: de ik ziet zijn vader sterven en maakt – zo lezen we tussen de regels – zelf een scheiding mee: ‘We verdeelden de meubels, deden de ronde van het huis en stelden lijstjes op.’ Er is verdriet: ‘om wie er niet meer is en ook / om wie er nog wel is’. Dromen zijn gestrand – ondanks de weloverwogen interieurs met Scandinavisch design en strakke witte muren om schilderijen op te hangen.

Die strakke interieurs corresponderen met de gemillimeterd-strakke tuinen waarin de terrasstenen ‘kops’ staan ‘als een restant van lichtzinnig denken’.

Niets wordt aan een toeval overgelaten.
Houterig als Ivan Lendl staan


fruitbomen twee aan vier op post.
Ze waken en wachten. Niemand


komt hier zomaar tussen.

’t Is een eenzaam bestaan, daar in de verkaveling. De ‘losbandigheid’ is al ‘lang geleden vermoord’. Het wilde, vuile groen gedijt elders:

wegbermen, middenbermen, ecologische bermen.
Voortuintjes en ronde punten. Opritten naar parkings van winkelcentra.
Hagen tussen glascontainers en voordeuren. Zijkanten van winkels
op campings, daar waar de butaanflessen staan.

Er steekt veel weemoed in Vaderland. Temmerman heeft het opvallend vaak over ouder worden, over de tijd ‘toen alles nog mogelijk was’, toen bepaalde mensen nog niet uit elkaar waren gegaan of nog niet dood waren. Toen er nog vrij kon worden geademd. ‘Je telt je mislukkingen op de vingers van intussen twee handen’. Er is een titelloos gedicht dat begint met het vers ‘Het groen van de jaren negentig schoot op in vlagen.’ Groen is, dacht ik, de kleur van de hoop. Toen was er ambitie, vooruitzicht. Maar het gedicht eindigt in mineur: ‘Het groen van de jaren negentig is vuil geworden.’ Elders staat: ‘ons verleden in het stof’. En in het gedicht ‘Max Temmerman’, gaat het van: ‘Nog zijt gij niet helemaal dood. / Maar erg lang zal het niet meer duren.’ Het volgende gedicht sluit hierbij aan: ‘Vanaf nu komen er geen nieuwe verhalen meer bij. / Ik zal het moeten doen met wat ik al heb.’

Inderdaad, de tijd van de mogelijkheden is voorbij. Als er toch nog iets nieuws wordt aangevat, bijvoorbeeld een relatie, dan met nuchterheid:

Ik stel voor: laten we beginnen bij het begin en laten we het daar
dan ook bij houden. Laten we met de rede van onze jaren duidelijk maken
waar het op staat. Hier komt geen einde aan. Wij zijn niet van gisteren
en we doen dit al langer dan vandaag. Wij hebben geen vergelijk
en als we in elkaar bijten dan doen we dat rakelings en schaamteloos
en zo gulzig als onze honger dat vraagt.

Eelt op de ziel. Het besef overheerst dat er met alle mogelijkheden niet veel is aangevat. Het leven is half voorbij en wat is de balans? ‘We maakten erg weinig mee’… En dan moet je vaststellen dat je gevangen zit in die Vlaamse kneuterigheid, ‘Op zo vermetel weinig grond’. Dan lijkt al vlug de geringste onderneming, bijvoorbeeld gedichten schrijven, een groot gebaar. En stel dat er dan niemand is die het opmerkt… ‘De tragiek van het te grote gebaar piekt als er niemand kijkt.’

Het komt me voor dat Temmerman nu net dat heeft willen vermijden: dat te grote gebaar, en dus ook het risico van vergeefs piekende tragiek. Maar dat leidt tot een te bescheiden, te ingehouden poëzie. Misschien houdt Max Temmerman nog iets achter de hand.

Deze recensie is verschenen in Poëziekrant.