donderdag 17 november 2011

mijn woordenboek 341

APENJAREN

Ik weet niet of de term nu nog in voege is, maar zo is het dat mijn ouders zonder enige terughoudendheid ten aanzien van de betrokkenen de periode benoemden waar elk kind doorheen moet: de puberteit. ‘Ge moet er niet naar kijken, hij zit in zijn apenjaren’ – dat klonk denigrerend maar het had ook een geruststellende achterklank van: ‘Ach, het passeert wel’.

Those were the days. Pubers werden nog niet blootgesteld aan de door cynische commercie gedicteerde hersenspoelingen die vandaag hun deel zijn en er was dan ook geen puber die het in zijn, of haar, hoofd haalde om de impact van deze moeilijke levensfase van tijdelijke lethargie en apathie te promoveren tot een zaak van staatsbelang. ’t Was een tijd waarin pubers nog meer de eer aan zichzelf hielden of hoorden te houden en op eigen houtje – met voorwaar een zekere schroom – probeerden in te staan voor het beheer van de inconveniënten van hun hormonenspiegelverstoring. En dus gingen vooral zij, de nog niet zo ‘mondige’ kinderen, onder hun puberteit gebukt. Ze sloten zich op in hun kamers en voelden zich ‘eenzaam’. Nu, heb ik de indruk, zijn het vaak de ouders die het meest last hebben van de puberteit van hun facebookende en uitermate vroegrijpe progenituur: zij, vader- en moederlief, zijn het die moeten schuilen voor de hormonenstormen, die moeten klaarstaan met de zakdoek, die de brandjes allerhand moeten blussen en de stuurloze energie-uitbarstingen opvangen. En als zij het niet kunnen, dan vaart het psychologengild er wel bij. A rato van veertig euro per sessie.

Neen, ‘in mijnen tijd’ vormden de apenjaren nog niet zo’n probleem. Wij hadden meer te zwijgen, wij hadden ons meer te houden aan bepaalde hiërarchieën die – wat een comfort! – het sociale en binnenfamiliale verkeer met geruststellende voorspelbaarheid regelden. En ouders konden nog ongegeneerd hun nazaten met apen vergelijken. ‘Geduld, het gaat wel voorbij.’ Nu dwingen die uitschietende slungels, daarin voluit gesteund door de glorificatie van alles wat jeugdig is, in die mate aandacht en ontzag af voor hun voorbijgaande hormonensores dat alle kwaaltjes die ermee gepaard gaan – van acne tot zelfhaat – al worden gepathologiseerd nog voor ze geleden zijn. Hun onhandelbaarheid wordt hun al op voorhand vergeven. Waag het niet het over ‘apenjaren’ te hebben, of er staat in no time een kinderrechtencommissaris voor de deur.

En ja, het moet gezegd, een generatie geleden begonnen die apenjaren toch ook een beetje láter: de jaren van verstand werden navenant vlugger bereikt. Nu maken pubermeisjes al te bruuske overgangen van poppen- naar kinderwens, van Barby naar borsten, van kleurpotlood naar schminkstift – vandaar allicht dat ze zichzelf zo nadrukkelijk als pop vermommen. Jongens zijn beter af: zij nemen een decennium plaats achter hun schermen en schieten daar op alles wat beweegt en rukken en passant alle opdringerige testosteron van zich af en ruimen in het beste geval de tissues zelf op – tot de laatste puist goed en wel is opgedroogd en het échte leven kan beginnen.