donderdag 1 december 2011

mijn woordenboek 344

APOCALYPS

Voor de gangbare voorstellingen van het onvoorstelbare, het einde van de wereld, zijn we met zijn allen vooral aan het laatste Bijbelboek schatplichtig, het boek Openbaring, toegeschreven aan Johannes. Daarop is het dat een groot deel van de westerse iconografie zich in pre-Hollywoodiaanse tijden baseerde om de apocalyptische ramp, die een einde zal maken aan ons ondermaanse reilen en zeilen, in beeld te brengen – Hollywood zelf viste, en vist wellicht nog altijd, in dezelfde vijver.

Ik ben zeker geen specialist, maar ik vermoed dat dit soort representaties het gruwelijke, het hevige, het meedogenloze en ook de snelheid met elkaar gemeen hebben. Ik bedoel: de snelheid waarmee de ramp zich voltrekt. De vier ruiters van de Apocalyps komen niet in telpas maar wel degelijk in razende galop op ons afgestormd, er is geen houden aan.

Deze snelheid misleidt ons. Want de Apocalyps waarin we nu – al een tijdje – verwikkeld zijn doet het kalmer aan. Zo kalm aan dat we hem niet zien aankomen. Hij sluipt. Hij is een valse trage. Maar hij is daarom niet minder grondig, natuurlijk. Integendeel.

Wij zijn zo al hardleers. Maar eenieder die er een heeft gekregen, zal bevestigen dat de klap die je niet hebt zien aankomen veel pijnlijker incasseert en veel nadrukkelijker tot nadenken inspireert dan een kieteling die maar langzaam en schier onmerkbaar metamorfoseert tot iets wat blijft haken, wat prikt, wat kerft en snijdt tot bloedens toe, tot, uiteindelijk, het bloeden niet meer te stelpen valt.