zondag 8 januari 2012

schrikkel 004

In het gastenboek – of moet je zeggen: gebedenboek? – in de kathedraal van Autun heeft iemand een tekening gemaakt. Dat is ongebruikelijk. Meestal tref je in dit soort boeken geschreven boodschappen in aan: smeekbedes, verzoeken, dankzeggingen (om een onverwachte ontmoeting, een onverhoopte genezing, een behaald en duurbetaald rijbewijs of diploma), opmerkingen over het gebouw en de staat van bewaring ervan… Maar er staan ook flauwe grappen in, meestal van jonge mensen die tegen hun zin in groep het monument hebben moeten bezoeken. Vaak zijn de notities obligaat of weinig geïnspireerd, maar een enkele keer ontroeren ze, en altijd is de balpen zoek. Daarom ligt hij vaak aan een touwtje vastgebonden naast het schrift.


Hier dus een tekening. En niet eens een onverdienstelijke. Vlug geschetst, maar wel raak – wellicht uit het hoofd. Een engel die komt aangevlogen naar een kruis.

Buiten is het wereldberoemde twaalfde-eeuwse timpaan te bezichtigen, gemaakt (en, wat voor die tijd zeer ongebruikelijk was, gesigneerd) door Gislebertus, de beeldhouwer die ook in Vezelay meer dan verdienstelijk werk leverde. Zijn werk in Autun werd niet, zoals zovele andere religieuze kunstwerken, zwaar beschadigd ten tijde van de Franse Revolutie. Verklaring: nauwelijks 23 jaar eerder hadden de kanunniken van het kapittel de voorstellingen erop niet ‘hedendaags’ genoeg gevonden; ze bestempelden de beelden van Gislebertus als naïef, kinderlijk en middeleeuws, en lieten het hele timpaan onder een laag kalk wegpleisteren. In 1837 herinnerde een kanunnik zich het kunstwerk en liet de pleisterlaag opnieuw weghalen. Delen ervan dienden te worden gereconstrueerd.

Binnen in de kerk zijn de kapitelen de belangrijkste bezienswaardigheden. Enkele worden bewaard in de kapittelzaal, die te bereiken is via een trap die vanuit het koor vertrekt. Te bereiken wás, want vandaag is de kapittelzaal gesloten. Hij is enkel nog tijdens het toeristisch hoogseizoen te bezoeken. Vandalen, zo vernam ik van twee Autunoises die in de kerk aanwezig waren, hebben er lelijk huisgehouden: ze beschadigden een van de kapitelen – hopelijk niet dat waarop de Sommeil des mages is voorgesteld – en wat ze er allemaal op de muur hebben geschreven, mijnheer, u wenst het niet van ons te vernemen. Waarmee we opnieuw, langs een andere weg, in de Middeleeuwen lijken aanbeland.

Als ik iets in dat gastenboek zou willen schrijven, dan misschien (ik heb het niet gedaan): dat de mensen, ook de jonge, de genade deelachtig moge worden waardoor ze de schoonheid wél kunnen verdragen.