zondag 20 mei 2012

schrikkel 134a

Ik denk dat alles fout is beginnen te lopen die keer – ik was een jaar of vijf – in Hotel ter Duinen in Blankenberge. Mijn ouders hadden daar via de mutualiteit een meiweekend geboekt. ’t Was atypisch dat mijn ouders zoiets deden, en het was, voor zover ik mij herinner, dan ook de enige keer. Ik kreeg er het Nero-album De pax apostel, een kan hete koffie over mijn been aan de ontbijttafel, en een traumatiserende Moederdagervaring op de koop toe.

Dat zat zo. Alle ouders, en dus alle moeders, en dus ook mijn moeder, zaten in een grote zaal. Ik herinner mij niet dat mijn vader daar ook aanwezig was. Hij zal wel andere dingen te doen hebben gehad, zoals Proust lezen, of Le Défi américain van Jean-Jacques Servan-Schreiber. Vooraan in die zaal stond een podium en boven op dat podium moesten alle kinderen van het mutualiteitweekend het levenslied ‘Mamavan Heintje playbacken en ondertussen met een rode roos heen en weer wuiven. Toen dat lied eindelijk afgelopen was – het dreint nog altijd na in mijn kop: ‘jij bent de allerliefste van de hééé-le wereld’ –, dienden wij deze roos naar de desbetreffende bestemmeling, zijnde onze eigen moeder, in de zaal te brengen. Bij wijze van huldebetoon voor Moederdag. Enfin, zoiets. De paniek benam mij de adem toen ik mijn lotgenoten resoluut in verschillende richtingen, schijnbaar zonder enig navigatieprobleem, de zaal in zag stevenen. Het drong tot mij door dat zij feilloos hun moeders wisten zitten. Ik dus niet. Ik herinner mij dat ik de zaal intuurde, een zee van reikhalzende moederhoofden zag en daartussen die kinderen achter een roos zag aanhollen. En ik wist niet waar in dat gewoel mijn eigen moeder zat en eventueel ook reikhalsde – al durfde ik dat laatste zelfs niet te veronderstellen.

Ik bleef perplex staan. Op de duur stond ik als enige nog op dat podium, en misschien heb ik nog wel een tijdje heen en weer staan wuiven met die roos.

Ik moet gedacht hebben, denk ik nu: misschien maakt mijn moeder zich op een of andere wijze kenbaar, daar in die zee voor mij. Misschien kan zij een baken zijn in dat woelige water. Misschien komt zij zelfs eigener beweging naar mij toe om mij van mijn rood-prikkende last te bevrijden.

Niet dus. En dan ben ik maar van lieverlee van dat podium gestapt en heb mijn roos aan de eerste de beste moederlijk ogende vrouw geschonken. Die hem heeft aanvaard.

Toen we terug thuis waren, bleek de kat te hebben gejongd. Dat was ook: Moederdag. Ik weet niet meer wie het gebroed in een met stenen verzwaarde zak een gewisse verdrinkingsdood tegemoet heeft gejaagd. Dat zal wel mijn vader geweest zijn. Maar zekerheid daarover heb ik nooit verkregen: men hield mij zeer vakkundig ver van elke onlosmakelijk aan het gezin verbonden gruwel.