donderdag 6 september 2012

schrikkel 242c

We noemen het kunst, we plaatsen het op een plek waar kunst kan worden verwacht (zoals hier in Watou), we bekijken het als kunst en spreken erover alsof het kunst is – en het is kunst. In Watou stond een werk van Lawrence Malstaf opgesteld. De toeschouwer, jij dus, kan er languit en ruggelings op een transportband gaan liggen, voeten in de schuifrichting – maar vergeet niet eerst je schoenen uit te trekken! Traag voert de band je onder een spiegel door, die daalt en daalt en daalt en die wanneer hij vlak boven je hangt, liefst precies op het ogenblik dat je eronder doorschuift, terugkeert naar zijn hoogste punt.
Je hoeft niet per se op die band te gaan liggen. Je kunt het werk ook bekijken, of je kunt diegenen die het bekijken bekijken. Die verschillende manieren om het werk te bekijken-slash-ervaren roepen uiteenlopende sensaties en beschouwingen op. Ik deed het allemaal: ik bekeek het werk van op een afstand, maar stapte er ook in – of op. Als je het bekijkt, denk je aan wat kunst is. Is dit een pretparkattractie, gaat het om beweging, bevat het werk een postindustriële kritiek op de machine? Gaat het om objectivering, zijn wij allemaal gelijken op die transportband? Wat gebeurt er met onze intimiteit, zijn er voyeurisme en exhibitionisme in het spel (de kwetsbare houding, de blootstelling aan de blik van de omstaanders, de blote voeten…)? Wat er ook van zij, als je je aan dit kunstwerk onderwerpt, word je – dat is toch mijn ervaring – volledig op jezelf teruggeworpen. Die spiegel drukt je als het ware samen, je vergeet de hele situatie, ook het feit dat je zelf een onderdeel vormt van het spektakel waaraan de anderen in de ruimte, ook diegenen die jou fotograferen, zich te goed doen.