zondag 4 november 2012

over essays 4

over Stefan Hertmans, ‘Ook maar een satelliet’ (2011), in: De mobilisatie van Arcadia, pp. 75-89

De maat van Protagoras

Protagoras was de eerste die de blik niet opwaarts wendde in zijn zoektocht naar ‘de maat van alle dingen’: niet een of ander attribuut uit de nog door goden bevolkte hemel, niet het vuur of het water of nog iets anders kwam die eer toe, maar de mens. Protagoras verving de verticale blik door een horizontale. Deze promotie van de mens vormt het begin van de politieke filosofie (in plaats van natuurfilosofie), met die verstande dat – onder meer bij Plato – de maat voor de gemeenschap gezocht wordt in het individuele: zelfkennis vormt de basis van elke succesvolle gemeenschap.

Protagoras grondde niet alleen de morele verantwoordelijkheid (het geweten) maar ook, omdat hij de werkelijkheid beziet vanuit de waarneming, de subjectiviteit en dat is, aldus Hertmans, nog belangrijker. Geen wonder dat Protagoras tijdens de christelijke middeleeuwen, met hun matige waardering voor het individu, niet bijzonder populair was. De rehabilitatie kwam er pas tijdens de renaissance toen het overheersende wereldbeeld (esthetica, architectuur, geneeskunde, kosmologie, zelfs de theologie…) werd gebaseerd op de menselijke maat.  Maar tegelijk bleef de christelijke afwending van het menselijk lichaam voortbestaan. ‘Deze schizofrene omgang met de menselijke maat tekent het westerse denken fundamenteel.’

Pas na de industrialisering en de verwetenschappelijking van het wereldbeeld desintegreerde het harmonieuze beeld van het menselijk lichaam, zoals we het kennen van Leonardo’s molenwiekende ‘Man van Vitruvius’: Schiele en Duchamp (Nu descendant un escalier) haalden dat beeld uit elkaar, in navolging van Grünewald, Bosch en El Greco, die hen als ‘notoire uitzonderingen’ waren voorafgegaan. Geen wonder, die desintegratie, het technische vernuft maakte proporties en prestaties (in kracht, snelheid…) mogelijk die het menselijke veruit overstijgen. De reikwijdte die de mens door de machines heeft bereikt, vervreemdt hem van zijn oorspronkelijke maat: ‘Het lichaam is niet langer de maat van de wereld.’ Daardoor wordt de wereld waarin de mens leeft gedeshumaniseerd, onpersoonlijk, kil. Vandaar dat er tegenwoordig zoveel belang aan emoties wordt gehecht, aldus Hertmans.

Psychoanalyse, structuralisme, kapitalisme, fascisme, nationalisme en communisme – en je zou er de evolutieleer nog aan kunnen toevoegen, vermoed ik – expliciteren deze onmenselijkheid. ‘De claim van objectiviteit’ en de eis van functionaliteit maken elk subjectivisme verdacht. De incongruentie tussen menselijke lichamelijkheid en het voorgehouden ideaalbeeld kenmerkt zowel christendom als kapitalisme. Hertmans hekelt het kille ideaalbeeld van het christendom, zeker ook omdat het geconcretiseerd wordt in het kille instituut ‘Kerk’. In die wereld voelt de mens zich eenzaam ‘omdat zijn “maat” alleen nog in banale confectiekledij te vinden is, maar nergens meer in iets wat op een ziel gelijkt’.

De mens probeert zich te handhaven. Zijn zorg om het milieu, bijvoorbeeld, strekt niet in de eerste plaats de natuur maar de middenpositie (milieu) die hij daarin inneemt. Milieuzorg is een vorm van antropocentrisme.

In elk menselijk streven zit, aldus Hertmans, de contradictorische neiging ingebakken om te ‘ontmenselijken’. Uiteindelijk zou Foucault wel eens gelijk kunnen krijgen, wanneer hij stelt dat het humanisme slechts een voorbijgaande fase in de (westerse) cultuurgeschiedenis zal blijken te zijn. En daarop lijkt het al aardig uit te draaien: ‘Grote en abstracte structuren en vertogen hebben het overgenomen’ en onze dorpsgemeenschappen zijn bezweken onder het geweld van de globalisering.

Het is tijd voor een herbezinning over de menselijke maat der dingen – en daarbij kan Protagoras ons inspireren. Hertmans sluit zijn essay af met een leestip: Je moet je leven veranderen van Peter Sloterdijk.