woensdag 6 maart 2013

los ingeslagen 81


27 januari 2013

Behoudens enkele kinderlijk geprevelde schietgebedjes vlak voor Sinterklaas of op momenten van grote verwarring en angst, heb ik nooit ook maar een halve seconde serieus geloofd in het bestaan van een God, en al zeker niet van de christelijke of katholieke God. God is een met een hoofdletter geschreven drieletterwoord. God is voor mij wat de praatpaal langs de snelweg is in een tijd waarin iedereen over mobiele telefonie beschikt. Toch ben ik tot in mijn diepste vezels beïnvloed door het geloof van mijn niet door mij gekozen ouders en omgeving – net zoals ik mutatis mutandis in geen enkele vezel een boeddhist ben of een moslim.

Ik beken: ik ben gedoopt, ik heb mijn eerste en plechtige communie gedaan, ik heb tot mijn dertien jaar mijn zondagsplicht vervuld, ik heb school gelopen op een katholiek college en heb gestudeerd aan een katholieke universiteit, ik ben voor de kerk getrouwd en heb mijn beide kinderen laten dopen en heb ze bovendien naar katholieke scholen gestuurd, ik heb mijzelf nog niet laten ontdopen, ik ben nog steeds gevoelig voor de in mijn ogen onmiskenbare impact van een degelijke, ouderwetse en bij voorkeur in een vroeg-Romaanse kerk uitgevoerde gebedsstonde. Mét het preconciliaire adagium van Georges Brassens: sans le latin la messe nous emmerde. Zonder eeuwenoud, zinvol en precies uitgevoerd ritueel is het grondig mis met de mis.

Ik voltooi mijn biecht. Ik beken ook dat ik de laatste keer gebiecht heb toen ik zestien was. Ik herinner mij de laatste pekelzonde die ik opbiechtte: ik zei dat ik nooit in mijn leven serieus gebiecht had, dat ik al van kindsaf aan hetzelfde riedeltje had afgedreund – ‘gevloekt, niet geholpen met de afwas en ruzie gemaakt met mijn broer’ – en dat ik mij nooit wat had aangetrokken van de opgelegde straf die mij de absolutie zou bezorgen. Meestal bestond die straf uit een gunsttarief van vijf weesgegroetjes. De pastoor aan de andere kant van het in filigraan uitgewerkte houten schotje zuchtte en gaf er mij deze keer tien – goed wetende dat het nu ook wel weer weinig zou uithalen.