maandag 8 juli 2013

los ingeslagen 101 / ingeprent 4


11 mei 2013

Een paar dagen geleden was ik op de opening van de World Press Photo-tentoonstelling in CC Scharpoord in Knokke. Al tijdens de toespraak waarschuwde de schepen van Cultuur dat de beelden niet altijd ‘prettig’ waren. ‘Het is geen prettige tentoonstelling.’

Je zou hieraan een gemakkelijke sociologische sneer kunnen verbinden en zeggen: ‘De Knokse beau monde was gewaarschuwd.’ Je zou je zelfs kunnen verwonderen over het feit dat het Knokse gemeentebestuur überhaupt middelen vrijmaakt om elk jaar opnieuw de World Press Photo-tentoonstelling te organiseren want, inderdaad, de beelden die er worden getoond zijn hoogst ongemakkelijk. Ik flaneerde er en voelde me een beetje – hoe zal ik het zeggen – miscast wanneer ik, met een glas Vedett in mijn knuist voorbij het zoveelste opengereten lichaam, het zoveelste met blauwzuur verminkte gelaat, de zoveelste opname van schreeuwende en van een bombardement weghollende kinderen kwam.

De indruk was zelfs in die mate pregnant dat ik sympathiseerde met het schoon volk dat verzuchtte dat het toch wel echt gruwelijke beelden waren. Ik hoorde in elk geval niemand zeggen dat het mooie beelden waren.

Ik heb vragen bij dit soort tentoonstellingen. Uiteraard besef ik dat het belangrijk is dat persfotografen, vaak in zeer gevaarlijke omstandigheden, beelden van onrecht en gruwel maken en verspreiden over een wereld die daar anders geen kennis van zou kunnen nemen – waardoor zij in aanzienlijke mate bijdragen tot bewustwording en, in het beste geval, tot het terugdringen van het onrecht en de gruwel. Ik begrijp dat die persfotografen op zoek gaan naar treffende, emotionele, desnoods schokkende beelden. Ik herinner mij de foto’s die ons eind jaren 1960-begin jaren 1970 uit Vietnam en Biafra bereikten. Die hadden een enorme impact. Ethiopië had het, een paar decennia later, al heel wat moeilijker om ons te mobiliseren. Nu weet ik niet of nog iemand opkijkt van een hongerend kind – of het moet er een zijn met vliegen in de ogen, zo mogelijk in dramatisch zwart-wit. U begrijpt wat ik bedoel. Ik bedoel: er is een opbod ontstaan. En dat is heel goed merkbaar op de World Press Photo-tentoonstelling. In die mate dat je je kunt afvragen of het wel ethisch te verantwoorden valt dat hieraan een wedstrijd wordt verbonden, een tentoonstelling, een vernissage met Cava en Vedett.

© Paul Hansen

De winnende foto – van Paul Hansen, we zien enkele mannen die twee dode kinderen van een zoveelste onheilsplek wegbrengen – heeft volgens mij vooral emotionele kwaliteiten. Uit de foto valt niet af te leiden om welk conflict het gaat, aan welke zijde de slachtoffers zijn gevallen, door welk incident. De foto heeft ook geen bijzondere esthetische kwaliteiten. Hij is in technisch opzicht oké, daar niet van (goed belicht, scherp, dat soort dingen), maar hij vertoont geen bijzondere compositorische eigenschappen, er is weinig te merken van een Cartier-Bressoniaans moment décisif, de elementen in de foto gaan met elkaar geen dialoog aan waardoor wij – zoals bij écht goede, in esthetisch opzicht goede en dus mooie foto’s het geval hoort te zijn – de foto moeten lezen en op die manier tot een lectuur komen die méér inhoudt dan het zogenaamde ‘eerste zicht’. Over deze foto valt niet meer te vertellen dan dat hij ons emotioneel raakt: wanhopige mannen dragen hun dode kinderen weg – daarbij blijft niemand onberoerd. Conclusie: de fotograaf heeft veeleer een emotie willen vastleggen dan dat hij een mooie foto heeft willen maken. Hij is meer overbrenger van emoties dan fotograaf.

Dat zorgt voor een conflict – denk ik dan met mijn Vedett in de hand. Ik voel mij hier op een vervelende manier gemanipuleerd. Dit soort foto’s is nodig, maar de esthetiserende context van de tentoonstelling, de vernissage, de speech van de schepen van Cultuur en de aanwezigen die naast al die geëxposeerde gruwel overgaan tot de orde van de dag: dat bezorgt mij een wee gevoel in de maag.