zaterdag 21 september 2013

los ingeslagen 117


27 juli 2013

‘Diatribe’ is zo’n woord dat een mens wel eens gebruikt zonder helemaal precies te weten wat het betekent. ’t Is een woord zoals ‘chtonisch’ of ‘idiosyncratisch’. Voor ‘diatribe’ geeft Van Dale als derde betekenis: ‘(fig.) spotschrift, hekeling’ en dus was het wel degelijk terecht dat ik van plan was het woord te gebruiken in een aantekening over Restletsels, de negende aflevering van de ‘Feuilleton’-reeks van Jeroen Brouwers. (‘Feuilletons’ zijnde, in het geval van Brouwers, de talrijke gelegenheids- en marginale geschriften die normaliter niet de kans krijgen om in boekvorm te worden gepubliceerd, tenzij de schrijver daartoe, in samenwerking met een uitgever, een formule uitdenkt – hetgeen hier dus is gebeurd.) Ik ging namelijk schrijven: ‘In Restletsels viert Brouwers zijn polemisch talent bot, met name in zijn diatribe tegen Jan Siebelink scheert hij in dat genre hoge toppen.’   

Restletsels is een verzameling autobiografische fragmenten en schotschriften, en een van die schotschriften is dus gericht tegen Jan Siebelink, bestsellerauteur in het softe emogenre, van de roman Knielen op een bed violen werden 580.000 exemplaren verkocht, wat de uitgever (De Bezige Bij) in staat stelde om een nieuwe vleugel aan te bouwen, en de auteur om ‘cognackleurige’ schoenen van meer dan duizend euro te kopen, een bloedrode Watermanvulpen en een ‘sportbak’ Maserati, waarmee hij zich voortaan met de gepaste bekwame spoed van de ene lezing naar de andere zou kunnen verplaatsen. Brouwers amuseert zich kostelijk met Siebelink te kakken te zetten, maar je vraagt je af waarom eigenlijk. Wel, de aanleiding is een ruzie met een voormalige Brouwers-exegeet, J. Goedegebuure, die nu, omdat hij tot een andere, namelijk de rooms-katholieke en die van Siebelink, kerk is toegetreden, Brouwers verloochent en Siebelink de hemel in prijst. Hoewel diens romannetje dat, volgens Brouwers, helemaal niet verdient maar daar gaat het niet om. Brouwers veegt met Sieb de vloer aan dat het geen naam heeft, werkelijk, hij haalt al zijn polemische registers boven en wie Brouwers een beetje kent, weet dat het dan stevig kan knetteren. Ik zou alvast geen ‘diatribe’ van Brouwers willen incasseren. Een van de retorische trucs die hij daarbij met verve toepast, is dat hij het vertikt om de naam van zijn slachtoffer uit te spreken. Hij verbastert die naam ten hoogste, tot Siebedinges of Sieberaar of andere vervormingen van die strekking. Eén keer echter wordt de naam van Siebelink wél voluit gespeld, maar dan wel – en daarin toont Brouwers zich op zijn vernietigends – in een citaat van iemand anders. Kijk, hij heeft zich toch niet verwaardigd om de naam van zijn prooi volledig in de mond te nemen – maar anderzijds heeft hij zich er toch van verzekerd dat ook diegenen die op basis van de talrijke toespelingen nog niet zouden geweten hebben over wie het dan wel mocht gaan, het nu toch weten.

Riskeert Brouwers zich dan niet ver met dit ongeremde inhakken op een persoon, die dan toch, flutromannetjes of niet, welbespraakt genoeg moet zijn om zich te verdedigen? Je vraagt het je op de duur af. Tot Brouwers helemaal op het eind van zijn polemisch geschrift nog een oude plagiaatzaak bovenhaalt: Siebeldinges heeft in de jaren tachtig ooit een verhaal van Le Clézio verhaspeld tot een eigen verhaal: ’90 procent’ van zijn vertaling was letterlijk Clézio, de rest (vervormingen en schrappingen) heetten eigen inbreng. Door deze zaak nog eens op te diepen, verzekert Brouwers zich wellicht van des slachtoffers niet-reageren: kwestie van geen slapende honden wakker te maken. Gewiekst, hoor, maar toch een beetje op het randje.


Frans Boenders, indertijd, gebruikte graag het woord ‘chtonisch’. Ik heb het ook moeten opzoeken.