zaterdag 26 oktober 2013

los ingeslagen 129


13 augustus 2013

Een van de boeken die ik mee heb genomen om hier te lezen is van Ton Lemaire, en dat helpt misschien wel om open te staan voor de kennismaking met yogameester M. Omdat ze allebei de ascese huldigen en er ook zo uitzien: zowel Lemaire op de flapfoto van mijn boek als M. hier zijn graatmager en behoorlijk scherp in het aangezicht. Maar goed, eigenlijk is deze gelijkenis tussen beide personen niet zo relevant. Hoewel, ze zullen wel heel wat opvattingen delen, denk ik zo.

M. heeft een yoga-adviespraktijk in Amsterdam. Hij behoort, in de glacière-kwestie, tot de groep der traditionalisten: voor hem liever geen wifi op de camping want dat hij hier niet aan allerlei naar zijn overtuiging kwalijke stralingen wordt blootgesteld is nu net een van de redenen waarom hij hierheen komt.

M. stapt trager dan de meesten hier. Hij praat in elk geval langzamer. En hij laat al eens een stilte vallen, waarin hij ons van achter zijn uilenbrilletje monsterend aanstaart. Een beetje freaky, maar zeker ook heel erg vriendelijk. Hij luistert naar wat je zegt, hij legt uit wat hij doet als je ernaar informeert. Het heeft met het lichaam te maken, en met de aarde. Of de Aarde, met hoofdletter. Hoe we daarin geworteld zijn. En hoe komen we daar achter? Door naar je organen te luisteren, zegt M. nadrukkelijk. Er valt tussen elk woord bijna een hele pauze: ‘Je moet naar je organen luisteren.’ Hoe je dat precies moet doen, en wat je dan hoort – daar hebben we geen tijd voor. Maar het klinkt wel goed natuurlijk. M. werkt met sessies van anderhalf uur, hij stelt vragen en luistert naar wat de mensen die bij hem komen hem vertellen. (Hij vermijdt de woorden cliënt en patiënt.) Zij moeten het probleem formuleren, en die formulering bestaat dikwijls uit het stellen van de juiste vragen. ’t Is geen psychoanalyse en ook geen esoterie. Het zijn Chinese yogatechnieken die M. beoefent. Ik kan niet anders dan er respect voor opbrengen: M. ziet me er gezond en evenwichtig uit. Als hij overdag over de camping schrijdt, heeft hij altijd een hoedje op. Ik begrijp niet hoe mensen hier zonder hun hoofd te bedekken kunnen gaan wandelen, zegt hij. En gelijk heeft hij want de zon geeft van jetje.

Toeval of niet, M. is niet de eerste die ons aanspoort om naar onze lichamen te luisteren. J. vond gisteren dat we bij te grote hitte waren gaan fietsen. Wees toch maar voorzichtig, zei hij, en: ‘Je moet naar je lichaam luisteren. Ik zou jullie graag hier volgend jaar terugzien.’ J. is 82.

Ik vraag M. ’s avonds in de schuur hoe hij tot die yoga is gekomen. Hij weet het niet zo goed. Het is er altijd al geweest. Dat  ben ik niet geneigd te geloven. Kun je niet ergens een moment aanwijzen? Gôh, dat moet zo rond mijn dertien, veertien jaar zijn geweest. Maar hoe kwam het?

Enfin, ik blijf doorvragen want het interesseert me en bovendien krijg je mensen pas echt aan de praat als je vragen stelt. En praten moet je op een camping anders loop je als doofstommen langs elkaar heen en dat kan toch ook niet de bedoeling zijn.

M., hoe oud was je in 1968? Ik sla de nagel op de kop. Blijkt dat M. in 1968 veertien was. En dan komt hij los. Ja, inderdaad, er waarde in die dagen van alles rond in Amsterdam, en hij absorbeerde gulzig: hij zat in zijn vormbare jaren. Hippiegedachtegoed (men noemde het nog geen new age), allerlei experimenten. Daar is het begonnen. Hesse? Ja, Hesse ook, ja. Ik vertel M. over mijn onderscheid tussen ‘immanente’ en ‘transcendente’ transcendentie. Hij ziet er wel iets in. S. is ondertussen met haar Franse campingvrienden verwikkeld in een spelletje letterrummikub. We worden uiteindelijk verjaagd door de dochter van de campinguitbaatster die het aanlegt met een jongeman die het nodig vindt om in het Engels op te scheppen over de winden die hij laat: I just farted. It smells like flowers. Uitgerekend nu we hier rustig zitten te kletsen beginnen ze te pingpongen.