vrijdag 8 mei 2015

op verhaal 50



Chocolade

Ik moest aan de foto denken toen ik op de online krant dat beeld zag van die Syrische piloot die in handen van IS-strijders was gevallen. Zijn vliegtuig was nergens te bespeuren, het was zonder hem neergestort.

Het beeld dat hierdoor tot leven werd gewekt, heb ik enkel in mijn hoofd ter beschikking en verzin ik derhalve wellicht ten dele bij elkaar. Op de voorgrond enkele figuren, een stuk of vier. Een ervan, de enige van de mannelijke kunne, draagt het uniform van de Royal Air Force. Het groepje staat voor, of zit op, de vleugel van een gekapseisd vliegtuig, dat het grootste deel van het decor in beslag neemt.

De flarden van dit verhaal lijken als herfstbladeren naar beneden gedwarreld en her en der op de barre hectare van mijn geheugen geland. Ik ploeg voort en hoop op gulle oogst.

Tegen het eind van de oorlog aan had een Engelse bommenwerper – op weg naar of terugkerend van te zaaien c.q. gezaaide terreur in een willekeurige straat van een willekeurige stad in het verschrompelende Duizendjarig Rijk – een noodlanding gemaakt op een van de vlasakkers langs de Leie: geen brandstof meer. De jongste vrouw op de foto is op dat moment het adolescente meisje dat mijn moeder zal worden. Schaapachtig gibbert ze mee met de nauwelijks verholen erotiek die de oudere zussen tegen de vliegenier doet aanschurken. De gevallen engel lacht zijn knalwitte gebit bloot, sigaret in de bek, arm enigszins frivool rond de schouder van een van mijn tantes. Overlever van een crash, overwinnaar van een oorlog, overgeleverd aan de charmes van – Is this Belgium? – enkele West-Vlaamse freules die toch ook een paar jaar van ontbering achter de kiezen hebben.

De schaapachtige staat het verst van de hemelridder verwijderd. Dit is een van de twee of drie foto’s die ik ooit onder ogen heb gekregen waarop zij te zien is in een wereld waarin ik nog niet mijn opwachting had gemaakt. Duidelijk is dat zij moeders mooiste niet was. Bleek, anemisch wellicht, houterig, ros. (Dat laatste moet ik vermoeden want uiteraard is de scène zwart-wit.) Vele jaren later zal zij mij vertellen dat er in het ruim van de neergestorte zaaier van dood en vernieling luxeproviand was meegereisd: soldatenkoeken, vlees-in-blik, chocolade. Ja, chocolade: dat was echt een geschenk uit de hemel in die naoorlogse dagen. Mijn moeder zou haar hele leven lang een schier beate verhouding met deze lekkernij ontwikkelen: zuinig oppottend, een beetje stout en zelfs samenzweerderig uitpakkend, mondjesmaat savourerend. Je kon haar geen groter plezier doen dan met een doos likeurbonbons van Mon Chéri.   

De Syrische piloot had het incident dat hem zijn F16 kostte overleefd door zich met zijn schietstoel te redden. Dat had hij beter niet kunnen doen want enkele weken later – dat wist ik nog niet toen ik dat beeld zag en mij op die manier de foto van het neergestorte toestel uit een vorige oorlog voor de geest haalde – werd hij onthoofd. Het lot is de lachende Britse piloot die daar aan mijn moeder en vooral haar zussen is overgeleverd gunstiger gezind.