maandag 3 augustus 2015

geen verloren tijd 91


I:767-774


Na het vertrek van M. de Charlus kunnen Robert en Marcel eindelijk bij Bloch gaan dineren. De flauwe grappen van Bloch sr., overgenomen door zijn zoon, doen Marcel een beschouwing maken over de relatie tussen de appreciatie van meningen en de affectieve verhouding die men onderhoudt ten aanzien van de persoon door wie deze meningen worden geuit: soms hangt men opinies aan waarvan men de inferioriteit omwille van de liefde door de vingers ziet: de quelqu’un qu’on admire de confiance, on recueille, on cite avec admiration, des choses très inférieures à celles que, livré à son propre genie, on refuserait avec sévérité (768:29-32). Hetzelfde doet zich overigens ook voor bij schrijvers: ze zullen met instemming opvattingen of voorkeuren van hun geliefde personages vermelden, ook al zijn die opvattingen of voorkeuren inferieur aan die van henzelf. Dit toont aan: que dans l’état d’esprit où l’on «observe», on est très au-dessous du niveau où l’on se trouve quand on crée (769:2-3). 

Bloch sr. moet het vooral hebben van gewichtig verwoorde anekdotes over beroemde mensen, die hij ter sprake brengt alsof hij hen persoonlijk kent – wat echter niet het geval is; het verschaft hem slechts een importance illusoire (771:25). Zo is zijn oordeel over de door Marcel bewonderde schrijver Bergotte ook niet door rechtstreeks contact of een grondige lectuur ingegeven, maar door wat de roddelpraatjes (les racontars du parterre (770:28-29)) en de literaire kritiek hem aanreiken. Dat hij zijn eigen meninkjes op deze halve en onjuiste kennis baseert en niettemin met aplomb verkondigt, is te wijten aan zijn zelfverzekerdheid of eigenliefde. En die wordt dan weer in stelling gebracht om zijn minder gunstige positie in de sociale hiërarchie te compenseren. Zo vindt Bloch sr. diegenen die onder hem gestratificeerd zijn beklagenswaardig, terwijl hij wie hoger in rang staat nomme et calomnie sans les connaître, juge et dédaigne sans les comprendre (770:41-42). En als dat niet volstaat, is er de afgunst, die iemand doet zeggen dat hij een grotere geest niet wil kennen in plaats van dat hij hem niet kan kennen.

In dit complexe maar virtuoos gespeelde spel van sociale distincties verbloemt Bloch sr. zijn eigen onbeduidendheid. Zo pocht hij dat Bergotte in zijn joodse club niet eens welkom is. En hij vindt hem ook niet geschikt om te worden opgenomen in de Académie Française. M. Nissim Bernard, de oom van Bloch sr. Die ook aanwezig is op het diner waar Robert en Marcel aanzitten, heeft Bergotte een paar keer op premières gezien en vindt hem une espèce de Schlemihl (773:25). Bloch sr. heeft echter niet graag dat zijn oom zo openlijk antisemitisch is als er gasten in huis zijn en hij laat hem dat duidelijk voelen. Hij betwijfelt of Nissim wel zo stijf in de leer is: Vous seriez le premier à lui lêcher les pieds s’il était là (774:18-19). Deze kwaadheid wordt wellicht ook ingegeven, merkt Proust fijntjes op, door de frustratie over de afhankelijkheid van Bloch sr. ten aanzien van zijn oom: hij woont in een eigendom van Nissim.

De vorige afleveringen van deze Proust-lectuur zijn hier te lezen: Rechercheur.