dinsdag 13 oktober 2015

vierenvijftig 2



Nietzsche-Archiv Weimar -
© rr

6 oktober 2015

dinsdag

Ik heb een selectief geheugen, dat is zeker waar. Niet dat ik een talent heb om de goede en prettige dingen te onthouden, meestal vergeet ik die ook, maar wat onaangenaam is of vervelend, gun ik al helemaal geen ruimte en het is al vlug alsof ik het nooit heb beleefd. ‘Mentale hygiëne,’ zegt een vriendin. ‘Wat je niet kunt of wilt verwerken, zet je meteen weg.’ Zij heeft gelijk. Maar ik had nog niet eerder stilgestaan bij wat volgens haar de gevolgen zijn van deze herinneringshuishouding. Wat niet verwerkt wordt, blijft gisten – dat is evident. Het borrelt hoe dan ook later weer op, hoezeer je ook denkt dat je het definitief verdrongen hebt. Echt gezond is dat in bepaalde omstandigheden niet, wanneer je bijvoorbeeld al je energie beter op een nieuwe situatie kunt inzetten in plaats van op het alsnog verwerken van last uit het verleden. Maar het wegzetten van conflictstof heeft ook een impact op de omgeving: door mogelijke bronnen van onenigheid weg te relativeren, verlies je inspraak en ook invloed bij anderen. Men wéét het op den duur dat je de dingen wegzet. Men vindt het niet leuk dat je een conflict in die mate onbelangrijk lijkt te vinden dat je het niet meteen oplost – iets waarbij ook de tegenstander mogelijk wel vaart. En bij het volgende treffen gaat men je uit de weg. Selectief vergeten maakt eenzaam. ¶ Het meisje dat in de trein tegenover me zit en de hele tijd aan het telefoneren is in een Balkantaal (...) trekt bij het verlaten van de Noord-Zuidverbinding het zonneweergordijn naar beneden, waarmee ze me het zicht ontneemt op de machtige wolkenvolumes die boven de zonbeschenen glazen torens van de hoofdstad zeilen, een prachtig contrast van donkere grijzen, het hemelsblauw van de lucht tussen de wolken in, en de schitterend witte watten in de top. Ik weet dat de trein straks nog een bocht neemt, zodat de zon maar heel even in de ogen van de Litouwse of Wit-Russische zal schijnen, en ik weet dat zij dat niet weet. Zolang zij de zon in haar ogen heeft, lijkt het me onbeleefd om het gordijn op te trekken zodat ik weer de wolken kan zien. Maar zij heeft mij ook niet om de toelating verzocht om het neer te laten... Een klein territoriumgeschil tekent zich af: hoe moet ik dit aanpakken, eens de bocht voorbij? ¶ Er steekt een brief van P.V. in de bus. Een teken van leven, na al die jaren. Mijn hart springt op, ik ben hier blij mee. Ik verhakkel bij het openen de envelop en lees het korte, vriendelijke bericht op de achterkant van een foto van het door Henry Van de Velde ontworpen Nietzsche-Archiv in Weimar (dat ik meteen herkende! – P. legt hiermee meteen de link tussen architectuur en filosofie, wat hij en ik, toen onze levens nauw met elkaar verbonden waren, in Leuven studeerden). Dat hij van Bruno V. had vernomen hoe ik mijn tijd afkoop om te kunnen doen wat er voor mij toe doet. ‘Ik vind dat je het mooi voor elkaar hebt,’ besluit P. en dat zet mij meteen aan het denken op een antwoord. Ik mag deze kans niet onbenut laten.