donderdag 24 december 2015

driekleur 227



Hij hoeft dat bonte verenkleed maar uit te spreiden, zijn knalgele of felrode borst te laten zwellen en naar voren te steken, een beetje heen en weer te wiebelen op een tak en dat is voldoende. Hoeps, daar komt een onopvallend vrouwelijk paradijsvogeltje aangevlogen en het is raak. Met de daad inbegrepen is het al met al binnen vijf minuten bekeken. Nee, dan het grauwe prieelsluipertje. Heel de tijd van zijn leven gaat zitten in het scheppen van een ingenieus bouwwerk. Twijgje voor twijgje wordt aangesleept om zoiets knaps en moois te maken, dat hij daardoor onweerstaanbaar wordt voor een vrouwtje. Het vrouwtje kiest voor hem omdat hij iets goed kan. Geen moeite is hem te veel om een architectonisch meesterwerk te maken dat doet denken aan een Chinese pagode. Aan de voorkant van zijn prieel ontwerpt hij vervolgens een aanlokkelijke tuin, hij verzamelt kleurige bloemen die hij op een allerliefst hoopje drapeert en hij stapelt zwartblauwe bessen op in een andere hoek van zijn domein en sleept ook nog eens zware eikels aan, die even verderop belanden.

Connie Palmen, De erfenis, 55