zondag 20 december 2015

vierenvijftig 69


 © rr


12 december 2015

zaterdag

O tempora o mores. Tot deze zwaarwichtige conclusie kwam ik nadat ik daarnet even op de wekelijkse markt rondliep. Aan een kaaskraam ving ik een gesprekje op. De meneer van het kraam, de kramer dus, maakte een opmerking over de broek van een van zijn vrouwelijke klanten die stond aan te schuiven voor een stukje brie of camembert, dat moest nog blijken. ‘Te veel op uw knieën gezeten?’ vroeg hij. De vrouw droeg een broek met gescheurde knieën, zoals dat in de heersende code bij mensen die tegen heersende codes onvoldoende weerstand kunnen bieden te doen gebruikelijk is. Het was een jonge en fris ogende vrouw uiteraard, want tegen oude dozen maken kramers dergelijke opmerkingen niet, gesteld dat die oude dozen dergelijke gescheurde broeken zouden dragen. Quod non en indien het wel het geval zou zijn, dan zouden de jonge en fris ogende zich wel heel snel aan andere heersende codes onderwerpen. Nu goed, de jongedame met de gescheurde broek lachte een beetje ongemakkelijk terug. Maar toen mengde de kraamster, van wie we gemakshalve maar zullen veronderstellen dat zij niet enkel in commercieel opzicht aan de kramer gebonden is, zich in de woordenwisseling terwijl ze een stuk reblochon op de weegschaal legde en inpakte. ‘Ja, daarvan slaan de gedachten op hol!’ En alsof dat nog niet voldoende was, voegde ze eraan toe: ‘Daar fantaseren de mannen wel graag iets bij, hé, bij een vrouw die op haar knieën zit.’ Waarop ze zich tot een van de mannen in de rij wendde en vroeg: ‘Is het niet waar, misschien?’ Het waren belegen opmerkingen, en het gegniffel klonk op het beschimmelde af ondermaats. Ik had geen kaas van doen en vervolgde mijn weg. ¶