woensdag 20 april 2016

Ilja Leonard Pfeijffer, Brieven uit Genua



De ‘Jumbo’ bijgenaamde Boeing heeft als modelnummer 747 en laat dat nu net het aantal bladzijden zijn dat Ilja Leonard Pfeijffers als brievenboek vermomde autobiografie Brieven uit Genua telt.

Omvang en dosering zijn zeer belangrijke vormkenmerken voor wie wil snappen waar het om te doen is voor Pfeijffer, die zelf toch wel in meerdere opzichten een zwaargewicht kan worden genoemd: niet alleen figuurlijk in de Nederlandse letteren, maar ook letterlijk als fysieke verschijning, als imponerende figuur. Brieven uit Genua is niets minder dan een tapijtbombardement, een stortvloed, een niet te stuiten gulp barokke levenslust. Met een zelden geziene generositeit – velen noemen het eerlijkheid maar dat vind ik nogal ondoordacht – kleedt reus Ilja zich voor ons ten voeten uit.

De schrijver bevindt zich in het midden van zijn leven, en de zaken lijken hem té gemakkelijk af te gaan. Een zorgeloze jeugd mondde uit in briljante studies, die als vanzelf culmineerden in een academische carrière. Pfeijffer verliet echter de voorgeschreven weg en verkoos het dichterschap. Ook daarin blonk hij uit en verwierf hij de voor de Lage Landen hoogst haalbare erkenning. Dan maar de hort op als prozaïst. Met La Superba bereikte hij ook in die discipline de top. Deze roman werd inmiddels bekroond en in onder meer het Italiaans en Engels vertaald. Je zou bijna gaan denken dat hij nu weer andere paden zal opzoeken.

Ondertussen is Ilja Pfeijffer, daartoe aangezet door amoureuze impulsen, resident in Genua geworden. Hij leidde er een leven als grand seigneur, zo lijkt het wel, van twaalf tot vijf noest arbeidend aan zijn schrijftafel, en van vijf tot ver na twaalf invallen noterend aan zijn vaste terrastafel op de Piazza delle Erbe, waar hij zich voor de plaatselijke drankorgels én voor speciaal voor hem langskomende toeristen zeer aanspreekbaar opstelde onder het nuttigen van een schier eindeloze stoet screw drivers. Pfeijffer specificeert het aantal tot drie en misschien wel vier keer toe: veertien, vijftien en zestien – we kunnen het dus op een gemiddelde van vijftien screw drivers per etmaal houden. Uiteraard dient er bij de maaltijden ook op tijd en stond een fles wijn gekraakt. Het siert Pfeijffer dat hij over deze alcoholomzet niet ondiscreter is dan nodig voor zijn verhaal. Tot hij het over een alcoholprobleem begint te hebben, en dan kan hij niet anders dan de situatie volledig onder ogen te zien.     

Brieven uit Genua heeft uitdrukkelijk de bedoeling om over álles te gaan. Over alles wat ILP belangrijk acht: zijn leven, zijn kunst, zijn liefdes en zijn talrijke dada’s. Met dit boek beoogt  Pfeijffer halverwege zijn leven een stand van zaken op te maken. Dat is nodig omdat natuurlijk veel van dat alles niet op wieltjes loopt. Met name de gezondheid en het liefdesleven laten op een gegeven ogenblik te wensen over. De imposante autarkische zelfbewuste genialiteit die de reus uit Leiden op zijn Genuese terras met verve en niet zonder ironie tentoonspreidt, blijkt een kwetsbaarheid te camoufleren. Pfeijffer zoekt – en vindt! – daarvoor een oplossing. Hij komt tot de vaststelling dat hij zijn leven moet veranderen.

Deze catharsis wordt opgespaard tot de laatste honderd bladzijden. Maar tegen dan hebben we bijzonder interessante brieven te lezen gekregen. Brieven aan een oud lief, brieven aan zijn moeder, zakelijke brieven, brieven aan zijn jongere zelf. Pfeijffer vertelt hoe hij is geworden wie hij is, maar hij raakt onderweg ook tal van onderwerpen aan met een bredere draagwijdte: poëzie, politiek, internet en sociale media, de relatie tussen feit en fictie, en ook, en misschien vooral, het creëren van een zelfbeeld of een identiteit. Maar ook Genua, Italië, Europa en de vluchtelingenproblematiek komen aan bod… Pfeijffer weet over dat alles bijzonder zinnige dingen te vertellen. Daarmee wordt dit lijvige boek veel meer dan een autobiografie van een man die een stand van zaken wil opmaken en die zichzelf, ondanks de bereikte status, wil herpositioneren – neen, Brieven uit Genua bevat ook een (aanzet tot een) portret van deze tijd, een cruciaal moment in de geschiedenis van dit oude en kreunende continent, dat als een te zware man op een nieuwe verlichting wacht.

Brieven uit Genua is een heerlijk boek, ik wil daar geen twijfel over laten bestaan. De brieven gaan ergens over, Pfeijffer koppelt zijn zin voor humor aan een klare kijk op onze tijd en op het wezen van de literatuur. Bovendien schrijft hij bijzonder goed en met schijnbaar gemak de mooiste zinnen en bladzijden – het is een groot genoegen om dit proza te lezen.

Maar. Er is een maar. Er zijn zelfs twee maren.

De eerste maar is dat dit boek, net als zijn schrijver, en dat is significant, te dik is. Ik begrijp dat overvloed en zelfs redundantie wezenlijke kwaliteiten zijn voor Ilja Pfeijffer. En dan bedoel ik hier met wezenlijk dat die kwaliteiten accorderen met de over te brengen boodschap, met het te schetsen portret: dat van een gul en genereus, maar tegelijk ook van een aan zijn eigen exuberantie ten prooi gevallen persoon. Maar dit noodzakelijk aanwezig zijn van overvloed en uitbundigheid hoeft nog niet te betekenen dat de schrijver herhaaldelijk te wijdlopig moet zijn, dat hij soms in herhaling moet vallen, en dat hij een enkele keer te veel rekent op ons vermogen om achter alle zelfbewuste demonstraties van zijn kunnen ook een grote dosis ironie en zelfspot te ontwaren.

De tweede ‘maar’ betreft de omslag die het hoofdpersonage van deze roman maakt – voor zover Brieven uit Genua een roman kan worden genoemd en ik denk dat dat kan, al was het maar omdat Pfeijffer het zelf zegt. Zo staat in de recensie op Tzum te lezen: ‘Ondanks de autobiografische lijn beschouwt Pfeijffer de brieven ook als een roman omdat hij “een afgerond verhaal wil vertellen over de ontwikkeling van een persoon”’ – en dat geciteerde citaat is, als ik het mij goed herinner, een citaat uit het boek zelf. Maar goed, wat die omslag betreft: die heeft mij niet weten te overtuigen. De werkelijke gang van zaken die tot deze omslag heeft geleid, voor zover we aan wat we lezen werkelijkheidswaarde mogen toedichten uiteraard, is onwaarschijnlijk, en Pfeijffers relaas slaagt er uitgerekend daar niet in om die onwaarschijnlijkheid tot waarschijnlijkheid om te buigen. Het is alsof hij zelf de code die het onderscheid tussen feit en fictie moet onduidelijk en interessant maken heeft gebroken. De cruciale gebeurtenis die tot de catharsis heeft geleid, of tot de catharsis van Pfeijffers hoofdpersonage (dat onderscheid moet je blijven maken), blijft te mooi om waar te zijn. Die laatste – ongeveer – honderd bladzijden missen de overtuigingskracht om eenzelfde fictionaliserende werking te hebben als de eerste zeshonderd. Waaraan dat ligt, is mij niet meteen duidelijk – en zou in elk geval een tweede, grondigere, lectuur vergen. Misschien is het omdat Pfeijffer er hier niet in slaagt om de clichés te overstijgen – ook al kan hij het excuus aanwenden dat hij ze met opzettelijke nadrukkelijkheid aanwendt. Door dit euvel ontstaat er over het hele boek gezien een onevenwicht, en aangezien dat boek dik en ambitieus is, en drijft op een groot en zelfverzekerd ego, kan dat niet onopgemerkt blijven. Een groot gebouw dat omvalt, maakt nu eenmaal een grotere stofwolk. Concreet: Pfeijffer heeft zo nadrukkelijk er alles aan gedaan om duidelijk te maken dat hij (of zijn hoofdpersonage) in zijn eerste gedaante nooit iets anders heeft gedaan dan een rol spelen, dat het moeilijk wordt om aannemelijk te maken dat hij nu, na de catharsis, echt écht zou zijn. De ommezwaai blijft, naar mijn aanvoelen, ongeloofwaardig. Misschien wordt dat mede in de hand gewerkt door het feit dat Pfeijffer op een gegeven ogenblik in het boek zelf aankondigt dat er een ontwikkeling nodig is om tot een volwaardige roman te kunnen komen. Als die ontwikkeling er dan komt, lijkt het allemaal iets te nadrukkelijk. Iets te artificieel.

Maar goed, dit euvel weegt niet op tegen de grote hoeveelheid zeer lezenswaardige beschrijvingen, herinneringen en uiteenzettingen die deze Brieven ook bevatten. Ik ben in elk geval benieuwd naar al het eerdere werk van Pfeijffer dat ik nog niet las (naast La Superba, waarover ik hier schreef), en zo mogelijk nog meer naar wat er nog zal komen.