zondag 2 oktober 2016

de herfst van 2016 – 8



De roman Butcher’s Crossing van de pas postuum beroemd geworden Amerikaanse auteur John Williams is overduidelijk, tot in de clichés, een commentaar op het westerngenre, dat tot in alle westerse geesten de op-en-top Amerikaanse waarden heeft helpen verspreiden: blanke superioriteit, ongebreidelde kolonisatie, losgeslagen liberalisme, romantisch individualisme. We lezen het verhaal van een jongeman die uit onvrede met de burgermaatschappij het avontuur zoekt in het Wilde Westen. Daar verzeilt hij in een genadeloze buffeljacht. Een avontuur is het inderdaad, maar dan wel een dat alle geijkte verwachtingen op hun kop zet: op het eind stapt onze lonesome cowboy niet in de richting van een in het westen ondergaande zon, maar integendeel van een in het oosten opkomende zon weg.

De eerste bladzijden imiteren nadrukkelijk de hele western-beeldtaal. Een postkoets komt aan in Butcher’s Crossing, een stoffige nederzetting die uit niet veel meer bestaat dan een politiekantoor, een kapper, een klerenwinkel, een smidse en uiteraard een saloon, en uit die koets stapt de held van het verhaal: ‘Hij tilde de reistas over het zijschot op straat en tilde in dezelfde beweging een been over het schot, en stapte op de omlaag hangende metalen tree, waarlangs hij op de straat belandde.’ Je zíet het helemaal gebeuren, we zitten naar een western te kijken. Natuurlijk vraagt elke goede lezer zich af waarom dit alles zo nadrukkelijk op die manier wordt beschreven.

Het antwoord op deze vraag is dat Williams zijn lezers op het verkeerde been wil zetten. Hij heeft de evocatie van de westernstijl nodig om in deze anti­-western zijn boodschap des te harder te laten aankomen. En die boodschap bestaat uit een genadeloze kritiek op de Amerikaanse waarden. Deze waarden werden enerzijds door een bepaald soort Romantiek gepropageerd – bijvoorbeeld in Thoreau’s verheerlijking van de Wildernis als enige weg naar het Zelf. (Jon Krakauers Into The Wild en de verfilming van dat boek zijn daarvan late echo’s.) Anderzijds hekelt Williams ook het ongebreidelde kapitalisme, dat alleen maar tot de vernieling van die wildernis leidt – en in dat perspectief vormen de buffels in dit verhaal natuurlijk één gigantische, moeilijk te negeren metafoor.

De aanklager wil dat zijn klacht gehoord wordt. Of gezien. Williams dwingt ons op magistrale wijze te kijken. (Of anders gezegd: niet weg te kijken.) In dat opzicht vormen in Butcher’s Crossing het licht en de verblinding een minstens even belangrijke metafoor als de – kortzichtige – buffeljacht. Deze tweede metafoor wordt al heel vroeg in de roman geïntroduceerd. Onze jongeman installeert zich in zijn hotelkamer en ervaart daar een eerste keer een vorm van blindheid: ‘Tijdens die wakkere momenten keek hij om zich heen, en in de volledige duisternis kon hij de muren niet zien, zag hij niet waar zijn kamer ophield. En hij had het gevoel dat hij blind was, zich in het niets bevond, roerloos.’ Deze verblinding zal later, tijdens de buffeljacht, culmineren in een tijdelijke sneeuwblindheid. (Deze passage verwijst uiteraard naar een gelijkaardige situatie in De Toverberg van Thomas Mann. Ook daar is het hoofdpersonage een jongeman die zijn weg zoekt in een wereld waarin omvattende ideeën om voorrang strijden.) Williams dwingt ons te kijken door zijn hyperrealistische stijl – en daar is het waar vorm en inhoud van deze roman samenkomen en elkaar versterken (wat ik altijd een vereiste heb gevonden voor literaire kwaliteit). Alles wordt beschreven. Williams legt een opmerkelijk gedetailleerde kennis van met name de buffeljacht en het langdurige overleven in extreme winterse omstandigheden aan de dag. Hij stelt zijn lezers op de proef met zijn behoorlijk lang uitgesponnen documentaire uiteenzettingen daarover. En precies daardoor houdt hij de aandacht vast, dwingt hij ons te kijken naar iets wat in de door hem aangeklaagde kapitalistische vooruitgangsideologie meestal aan het oog onttrokken blijft – vertaald naar onze tijd: de misdaad van het kolonialisme, de gruwel van het slachthuis, de inherente leugenachtigheid van mercantiele verhoudingen, de milieu-impact van ons kortzichtige consumeren.

Het is bij dat alles uitermate belangrijk om voor ogen te houden dat Williams deze roman in 1960 schreef. Toen was Amerika nog niet klaar voor zijn inzichten en Williams raakte vergeten. De buffeljacht was, bij manier van spreken, nog volop aan de gang. En dat is hij, metaforisch gesproken, nog – ook al is het inmiddels zonneklaar dat er nauwelijks nog ‘buffels’ zijn.