donderdag 20 juli 2017

afscheid van mijn digitaal bestaan 42

13 maart 2005

mijn eigen namen (19)

ALEPPO

Wanneer hij eindelijk, na veel vijven en zessen, in het station waar hij haar is kwijtgespeeld terugkomt, is haar trein natuurlijk allang doorgereden naar een onbekende bestemming, en vindt hij ‘tussen naakte onverschillige rails’ niets anders dan ‘kolengruis glinsterend in de hitte’ en ‘een eenzaam stuk sinaasappelschil’. Later, wanneer hij haar – na haar toch te hebben teruggevonden maar te hebben moeten vaststellen dat zij een ander is en mét een ander is, en na haar weer te zijn kwijtgespeeld – later dus, wanneer hij haar heeft opgegeven en op een stomer naar een nieuwe wereld vaart, beeldt hij zich in dat zij hem alsnog op de kade is komen zoeken: ‘Hier en daar glanzen stukjes visschubben in de bruine mazen.’ En dan rest hem enkel nog de wegvliedende herinnering aan nachten vol liefde in een idyllisch hotelletje in Parijs. Maar wat blijft? ‘[I]k kan haar niet waarnemen. […] Als ik mij haar wil voorstellen moet ik mij in de geest vastklemmen aan een bruin moedervlekje op haar donzige onderarm, zoals men zich concentreert op een leesteken in een onleesbare zin.’

Een komma die, door er al dan niet te staan, de lezer van die zin in totaal andere werelden doet belanden.

Het verhaal ‘Eens, in Aleppo’ van Vladimir Nabokov, waaruit de flarden en glinsters die ik hier citeer zijn overgenomen – glinsterende gensters uit een veel mooiere wereld, deze waarnaar die komma in die onleesbare zin ons kan leiden, zoals op een zich splitsend spoor de, kommavormige, verschuivende spoorwissel ons kan voeren naar hemel of concentratiekamp – is genoemd naar een zinsnede uit een van de slotfrasen van Shakespeares Othello: ‘…then, must you speak / Of one that lov’d not wisely but too well.’ En verder in de vertaling van Willy Courteaux: ‘Een die, niet licht jaloers, zich liet misleiden / Tot blinde uitzinnigheid; van een wiens hand, / Zoals een Indiër doet, een parel wegwierp, / Méér waard dan heel zijn volk; een wiens verslagen ogen, / Schoon ongewend aan smeltende gevoelens [Albeit unused to the melting mood], / Nu tranen storten als Arabiës bomen / Hun helend hars. Schrijf deze dingen neer, / En voeg erbij ook, dat, toen in Aleppo / Een hatelijke Turk een Venetiaan / Een kaakslag gaf en onze staat beschimpte, / Ik de besneden hond bij de strot greep / En zo… doorstak.’ (Stabs himself.)