zondag 17 september 2017

pauwenveren 10

Joelend snijdt ze rakelings langs het mens met de flessen, dat naar haar bril, haar tulpen, haar kapsel grijpt, ze richt haar vinger met Hema-edelstenen op Hammer, zet een keel op, hij is al voorbij, Leentje draait een steeg in, lakens, hemden, kousen, luiers, broeken dwars over straat in de zon als vorstenvlaggen in een middeleeuwse Engelse kathedraal, hij krult zijn tenen in de sok, waar in de snelheid de wind omheen grabbelt, kietelend als een pauwenveer, er zit geen elastiek met een kaartje aan zijn grote teen, het wiebelende achterspatbord groeit uit zijn stuit als een staartvin, Leentje beweegt haar zitvlak, opverend of ze een paard berijdt, onder zijn handen trekt haar hand iets in orde in haar rokje, dit alles is overstelpend geluk []

Jeroen Brouwers, Bittere bloemen, 137
1105