woensdag 31 januari 2018

de winter van 2018 – 23



113 – Steven Spielberg, Bridge of Spies (2015) is een stevige, degelijke, goedgemaakte ontspanningsfilm over een serieus onderwerp: de Koude Oorlog. Een échte Spielberg – en Spielberg kan hier gerust als een vertrouwenwekkende merknaam worden gezien. Je wéét min of meer waar je aan begint: ontgoocheld zal je na afloop wel niet zijn. Goed scenario (deels het werk van de broers Coen), spannend verhaal, sterk acteerwerk: daar valt allemaal niet veel op aan te merken. Een –inderdaad, Focus Knack – ‘even stijl- als sfeervolle spionagethriller’ waarin invloeden uit de film noir en de stripiconografie zijn verwerkt, en met veel oog voor de esthetiek, belichting en atmosfeer van die tijd: warme en gezellige Noord-Amerikaanse huiskamers versus kille en onvriendelijke kantoren in het Oostblok – dat soort wat al te gemakkelijke tegenstellingen vervolledigen het overzichtelijke palet. Geheel in lijn met de tweedeling die de wereld van toen kenmerkte.

Maar ja, het is voorspelbaar. En je krijgt toch wel heel erg het gevoel een les uit te zitten. Zoals wel vaker in Spielbergs kaskrakers-met-een-moraal.

Ik licht één detail uit Bridge of Spies om mijn punt te maken. Advocaat James B Donovan (Tom Hanks) is in Oost-Berlijn om er een ruil te regelen tussen een in de VS gevatte Russische spion (voortreffelijk vertolkt door Mark Rylance) enerzijds en een Amerikaanse U2-piloot en een Amerikaanse student anderzijds. Op een gegeven ogenblik ziet hij vanuit een tram hoe een persoon die probeert over de Muur te vluchten wordt neergeschoten. Dat op zich is al behoorlijk expliciet en didactisch. We wéten dat het naar historische werkelijkheid verwijst, maar je moet in een film natuurlijk wel een beetje voorzichtig zijn met dat soort letterlijke citaten. Zoniet krijg je het gevoel dat de film is gemaakt voor kinderen, of voor een volgende generatie die niet weet wat daar in Berlijn is voorgevallen.

Maar goed, op zich kan het voor mijn part nog. Erger wordt het wanneer helemaal op het eind van de film onze advocaat opnieuw in een tram zit, maar nu in zijn thuisland. Hij is de held van het verhaal, en zijn land treedt duidelijk naar voren als de winnaar van het conflict dat de hele film heeft overheerst: Amerika is kleurrijk en vrij terwijl het ginds achter die Muur een grote, grijze, grauwe gevangenis is. James B Donovan kijkt weer door het raam van de tram naar buiten. En ja, net op het ogenblik dat we ons die eerdere scène herinneren, zien we wat Spielberg beter niet meer zo expliciet had laten zien: hoe spelende kinderen in een achtervolging over een hek klauteren en, jawel, niet worden afgeknald.

Gewoon James B Donovan op de tram naar buiten laten kijken: dat was al genoeg geweest. Deze slotscène is de betutteling te veel.




4956

L. - 171105

dinsdag 30 januari 2018

de winter van 2018 – 22



28 januari 2018


118 – Vorige week was ik erg enthousiast over de eerste aflevering van Taboe, waarin Philippe Geubels lacht met waar eigenlijk niet om te lachen valt. Toen had hij enkele gehandicapte mensen als gast. Of mensen met een beperking, zoals dat tegenwoordig heet. Vanavond keek ik naar de tweede aflevering, en dit keer waren het ongeneeslijk zieken. Opnieuw wisten Geubels en regisseuse Kat Steppe de juiste toon te treffen. In de fragmenten van de live theatershow bracht Geubels enkele geslaagde maar ook enkele minder geslaagde moppen – maar hij trof wel een juiste, respectvolle toon, en het uit zwaar zieke mensen bestaande publiek amuseerde zich kostelijk. Maar het beklijvendst waren toch de gesprekken die de komiek voerde op de locatie – ik geloof dat het zijn eigen huis is – waar hij die mensen enkele dagen te gast had, met hen at, uitstapjes maakte, enzovoort. Enfin, ze leerde kennen, een band met hen schiep. En dus ook met hen sprak. En dan niet als komiek maar als… Philippe Geubels. Drie van hen – allicht geen toeval dat het alle drie vrouwen waren, drie moeders – raakten mij in het bijzonder. De eerste, met een ongeneeslijke kanker aan de sinussen, leek zich vooral zorgen te maken dat haar kinderen haar zouden vergeten. Daarom had ze een boek geschreven, zodat die kinderen iets concreets van en over haar in handen zouden hebben. Geubels stelde haar gerust: ze moest zich geen zorgen maken, hijzelf had zijn moeder verloren toen hij nog maar drie was en er gingen geen twee dagen voorbij zonder dat hij aan haar dacht. ‘Uw kinderen zullen u zeker niet vergeten,’ sprak hij de zieke vrouw toe. Haar gezicht klaarde op – en dat was het moment dat mij zal bijblijven. De tweede had het over de schuldgevoelens die ze had ten aanzien van haar kinderen: omdat ze ziek was, welteverstaan. Haar eigen dood was niet erg, maar die schuldgevoelens… En de derde vrouw, die zelf niet ziek was maar die haar zieke man assisteerde, had het over euthanasie. ‘Ik ga daar niet mee over beslissen,’ zei ze, ‘want natuurlijk zal ik willen dat ge zo lang mogelijk bij mij blijft. Neen, gij moet beslissen: het is uw leven. En als ge vindt dat ge moet gaan, dan moet ge dat zeggen. Als ge alleen maar voor mij zoudt blijven, ik zou toch weten dat ge eigenlijk iets anders wilt. Als ik dát zou aanvaarden, dan zou dat betekenen dat ik u niet graag zie. Dus als gij mij graag ziet, dan moet ge inderdaad egoïstisch zijn en voor euthanasie kiezen.’ (Even daarvoor had die man gezegd dat euthanasie aanvragen het meest egoïstische was dat hij zou kunnen doen.) Uit liefde de plicht hebben om egoïstisch te zijn – zo had ik het nog niet bekeken. En niet in eerste instantie om de mensen van de zorg te bevrijden, maar om hen niet in hun liefde gevangen te zetten.

4955

J. - 171105

maandag 29 januari 2018

van Dale 6-10

6

De rit gaat door een lelijke, bruingele voorstad, kale huizen zonder daken met houten klopbalkons, die alleen ’s morgens mooi zijn, als ze – terwijl de buurt afgunstig toekijkt – de zwartrode, geknoopte lambrekijns van katoen geven (…)
(Egon Erwin Kisch, De vliegende reporter, 113)


lambrekijn (de (m.); -s) 1 horizontaal hangende, van onderen getande reep stof als draperie aan vensters, bedhemel enz.

7
De plaats van de calèches is ingenomen door galoches, de winkels zijn eigendom van coöperaties, en de eigenaren van de beroemde banketbakkerijen Ballet, Berrin, Borman, Conradi en Abrikossov bestaan niet meer, maar er is een zoete trust gebleven die de zaken beheert (…)
(Egon Erwin Kisch, De vliegende reporter, 117)

galoche /galʃ(ә)/ (de; -s) overschoen

8
Een ondergronds, gevaarlijk leven in de mijn met een grote kans op silicose was geen florissant vooruitzicht.
(Pascal Verbeken, Arm Wallonië, 171)

silicose (de (v.); g.mv.) longziekte veroorzaakt door het inademen van stofdeeltjes, syn. stoflong, steenlong, pneumoconiose: zuivere silicose komt o.m. voor bij steenhouwers en tunnelbouwers, gemengde silicose vooral in steenkolenmijnen, keramiek- en porseleinfabrieken

9
Er bestaat geen treuriger Waals beeld dan de uitgestorven Place Maugrétout in de dagen en weken na laetare.
(Pascal Verbeken, Arm Wallonië, 202)

laetare /letarә/ (de (m.); g.mv.) de vierde zondag in de vasten, syn. halfvasten, laetarezondag

10
De enige plekken waar ik tegenwoordig nog lijk te komen zijn de winkels, mijn pilateslessen en de therapeut.
(Paula Hawkins, Het meisje in de trein, 36)

pilates (het; g.mv.) oefenmethode voor zowel lichaam als geest waarbij de nadruk ligt op de ademhaling en op het maken van vloeiende bewegingen

de winter van 2018 – 21


22 en 29 januari 2018

112 – Pascal Verbeken laat de tweede editie van zijn Arm Wallonië voorafgaan door een ruim excerpt van Door arm Vlaanderen, een reportage uit 1901 waarin Auguste de Winne de uithoeken en krochten van het nog niet door sociale bescherming getemperde wildwestkapitalisme laat zien, een tijd waar op de uitbuiting van sukkelaars en kinderen door de ondernemende bonzen, geholpen door onze moeder de heilige roomse apostolische kerk, geen maat staat. In de steenbakkerijen van Temse en omstreken werd in 1886 uit de mond van een arbeider genoteerd, aldus De Winne, dat kinderen van zeven jaar er ’s zomers arbeid verrichten ‘van vier uur ’s morgens tot negen of half tien ’s avonds’. Als ze nog slapend op hun werk aankomen, worden ze met een emmer koud water gewekt. In 1901 is de situatie al enigszins verbeterd. De minimumleeftijd voor de arbeiders staat nu op twaalf jaar, maar er is geen maximumleeftijd: De Winne krijgt een 73-jarige arbeider te spreken. En de werkdagen duren niet minder lang! Dagen van zestien uur zijn de regel. Behalve steenbakkerijen en luciferfabrieken wordt ook de huisnijverheid aangedaan, met twijnders, kloefenkappers, enzovoort. En overal zijn de werkomstandigheden deplorabel, en is de uitbuiting wraakroepend.

Ik ben altijd geneigd geweest om als verklaring van onze rijkdom/welvaart vooral naar het kolonialisme te verwijzen, naar de exploitatie van de Kongo, en naar de misdadige uitbuiting en mishandelingen die daarmee gepaard gingen. Maar eigenlijk was die georganiseerde en pseudogelegitimeerde vorm van diefstal, die wij kolonialisme noemden, niet meer dan een logisch uitvloeisel van een uitbuiting die al ’s binnenlands usance was: van de sukkelaars en onwetenden van het lompenproletariaat die, gewoon om te overleven, niets anders konden doen dan hun tijd, hun gezondheid en hun leven op te offeren voor enkele schamele franken. Het is nuttig om een boek als Arm Wallonië te lezen, en bepaalde vroeg-20ste-eeuwse geschriften, om dat voor ogen te houden en te blijven houden. Jammer genoeg herinneren de socialisten ons te weinig aan waar we vandaan komen, aan waar ze ons uit hebben bevrijd.

In een door de ‘kwaliteitspers’ gewillig gekopieerd promopraatje mag een nieuwe kandidate die op de lijst van een partij in Brugge wenst op te komen voor de gemeenteraadsverkiezingen haar mantra afdraaien: ‘Er moet een ondernemingsvriendelijk klimaat komen, want ondernemers zijn de kracht van de economie en dus van onze welvaart.’ Dat kan wel zijn, maar men mag nooit uit het oog verliezen dat dit geen ethische kwalificatie inhoudt. In ondernemers zit een inherente slechtheid ingebakken: als er geen rem op staat, buiten ze uit. Winst is altijd winst-op-de-kap-van.