donderdag 30 september 2004

Gedachten waartoe twee films aanleiding geven

Ik heb de laatste tijd zoveel werk te doen dat ik ’s avonds moe genoeg ben om voor de televisie te gaan zitten. (Gaan zitten: tja, moe.) Gisteren probeerde ik, afgaande op hun kolkende, bruisende, schuimende reputatie – in Wallonië worden ze al bijna heilig verklaard – Le fils van de gebroeders Dardenne op La Deux; vandaag waagde ik een poging tot tv-vertier met Family Plot, Hitchcocks laatste film uit 1976, op Arte. Geef toe dat ik zelfs in opperste vermoeidheid nog kieskeurig ben en me niet overgeef aan minderwaardig tv-entertainment.
Van het camerawerk in Le fils werd ik al na een kwartier zeeziek. Ik heb die film dan ook niet uitgekeken. Ik vind, als je niet op je gemak in een stoel kunt zitten bij het bekijken van een film, dan hoeft het niet echt. Ik lees ook geen boeken op de roetsjbaan of luister ook niet naar muziek onder water. En ik geef me niet over aan gastronomische excessen of seksuele uitspattingen op de fiets. Ik weet dat het goedkope excuses zijn voor de uitermate banale gewaarwording: ‘Ik begrijp het niet.’ Jammer voor de HH. Dardenne.
Hitchcocks 53ste en laatste film is wat mij betreft een film te ver. Een aaneenschakeling van rekbare banaliteiten is het. ’t Is een klucht, eigenlijk (ik wéét dat wel), maar dan zo ongeloofwaardig en futiel dat het bijna gênant wordt. Ik besef dat het niet veel méér is dan een verkenning van hoe ver je met clichés kunt gaan, James Bond-gewijs als het ware, en dat het aan de dag leggen van ’n postmoderne gevoeligheid voor dat soort gedateerde kitsch cool is, maar dat hoeft nog niet te betekenen dat het aan mij besteed is. Afgezien van het feit dat ik nog maar eens schrok van de vaststelling hoe oud 1976 er tegenwoordig al uitziet (de brede broekspijpen, de Ford Mustang-lijn, de gecoiffeerde mannenkapsels), vond ik veruit het leukste moment in de film de als ironische knipoog naar de eigen filmstatus bedoelde cameoverschijning van de meester zelve. Dit keer niet losjes door het beeld wandelend, of in de bus zittend, of vlak vóór het opduiken in beeld van de protagonist uit de winkel of de pub stappend, maar wel als het ware dubbel ironisch meteen ook verwijzend naar de eigen karikatuurstatus door als schaduwprofiel achter matglas aan te treden: íedereen herkent het inmiddels iconische profiel met de hanglip en de vierdubbele nek.
Weet je wat ik denk? Ik denk dat je met de jaren steeds minder bereid bent om ‘moeite’ te doen. Ik herinner mij de talloze keren dat ik alles opzijzette voor een oeverloze film van Tarkovski of alweer zo’n lastig boek van Beckett. Niet onmiddellijk artefacten waar je vrolijk van wordt. Met de jaren, stel ik vast, word je wat gemakzuchtiger. Niet dat het vlot en glad en gemakkelijk moet zijn; neen, je verlangt nog steeds inhoud en kwaliteit. Maar je tolerantie voor ontoegankelijkheid, moeilijkheid en, excusez le mot, idiosyncrasie, wordt met de jaren toch wat minder. Er valt nog zoveel te ontginnen en de tijd wordt korter, dus moet je beginnen rekening te houden met een soort van soortelijk gewicht qua toegankelijkheid of, hoe zal ik het noemen, behapstukbaarheid.

Voorspelbaar, of toch niet

Wat de uiteindelijke uitkomst van het DHL-debat zal zijn, laat zich al wéken raden. In Leipzig staat de champagne allang in de koelemmer. De hele pantomime die nu al een hele tijd de Belgische ‘politiek’ kleurt (als mijn aanhalingstekens buigen, dan onder de cynisch gestemde ironie), lijkt enkel te worden opgevoerd om gezichtsverlies te vermijden. Gezichten moeten worden gespaard: zowel van de goedmenende maar machteloze politicus als van diens uitsluitend voor zichzelf en de eigen onmiddellijke achterban schermende collega. Hoe dichter de politicus in kwestie bij de luchthaven woont, hoe minder hij, of zij, geneigd is om voor de uitbreiding ervan, en dus voor een paar duizend werkplaatsen, te schermen. Liever géén winnaars dan verliezers. Dat is de voorspelbare kant van de zaak. Onvoorspelbaar is de grofheid waarin dit geruzie op dit ogenblik aan het ontaarden is. Wat we nu meemaken is van dezelfde arrogantie als deze die nodig was om indertijd van de ene dag op de andere Renault Vilvoorde te sluiten. DHL begint het geduld te verliezen, zo heet het. Juister zou het zijn te zeggen dat de ware aard bovenkomt. De reële machtsverhoudingen worden snel zichtbaar onder het afbladderende laagje schijndemocratie. Na weken palaveren over zus- en zoveel nachtvluchten met stille vliegtuigen, stelt DHL doodleuk voor om elke nacht niet vier maar zestien luide vliegtuigen over de hoofdstad te laten vliegen. En nu proberen ze de Waals-Vlaamse tegenstelling uit te buiten door de luchthavenautoriteiten van het Luikse Bierset op te vrijen. Hier staat de politiek echt in haar bloot gat. Machteloos moeten de politici, ook de goedmenende, ervaren wie in onze maatschappij over de échte macht beschikt. Bovendien zijn ze door DHL in een zulkdanige situatie gemanoeuvreerd dat straks niet het bedrijf, maar zij, de politici, de schuld van het debacle over zich heen zullen gestort krijgen. Het laat zich raden wie daar bij de volgende verkiezingen garen bij zal spinnen.

woensdag 29 september 2004

Mijn eigen namen (1)

AALTO
De eerste keer dat ik er een zag, dreef ik er de spot mee: een haardroogkap, zo’n ding waaronder onze moeders, en dus ook de mijne, eind de jaren zestig hele stukken van de zaterdagvooravond schuilgingen om uit de wirwar van krulspelden en haarnetjes een permanent te toveren. Ik zie ze nog zitten, lezend en onbereikbaar voor auditieve impulsen want blijkbaar maakte het nog lawaai ook. Nu weet ik wel beter: de luchters van Alvar Aalto doen enkel diegenen die niet begrijpen hoe mooi ze zijn schamper naar de kwalificatie ‘haardroogkap’ grijpen. Een geschoold oog is nodig om het raffinement te zien waarmee ze op een discrete manier het licht diffuus maken en verspreiden. Designer Aalto gaf vorm aan mijn esthetische beleving. Zijn werk is paradigmatisch voor wat ik onder design versta.

Schoon volk

Elke blogger herkent het: de blik op de stats. (Of slijt dat er na een tijdje uit?) Hier gaat het in stijgende lijn, dank u. De kaap van de honderd pageviews per dag komt in zicht. Ik weet het wel te relativeren, hoor: honderd pageviews, dat zijn hoogstens vijftig bezoekers. En zelf kom ik ook wel een keer of vijf per dag op m’n eigen blog – om te checken of het er wel mooi op staat, nietwaar? Maar toch, ik prijs me gelukkig dat hier toch dagelijks enkele tientallen mensen langskomen. Zo veel kan ik er in real life nooit bereiken! En dan is het nog schoon volk ook, als ik het zo zie. Het tellertje levert namelijk behalve cijfermateriaal ook informatie over waar al die bezoekers vandaan komen. Velen, zoals u en ik, hebben natuurlijk geen andere adelbrieven voor te leggen dan ‘Telenet’ of ‘XS-4all’ of ‘Skynet.Belgacom’ of iets dergelijks: dat zijn ‘servers’. Maar er komt ook hoog bezoek. Uit universiteiten bijvoorbeeld, zoals vanmorgen de neerslag van het nachtelijk bezoek uit Amerika leert: ‘Columbia University’. ‘Oxford University’ en ‘Katholieke Universiteit Leuven’ zijn stamgasten. Die komen wellicht via zoekmachines af op al die culturele namen die ik hier, belezen en breeddenkend als ik ben, met gulle hand rondstrooi. (U stroopt hier wel zelf de ironie af…) Uiteraard zijn er veel blinde passagiers en dwaalgasten. Ik signaleerde hier al eerder mijn verbazing over de – uitgerekend! – duizendste pageview: die had ik te danken aan ‘Chello Broadband GmbH, Oostenrijk’, nu toch wel echt het laatste land vanwaaruit ik belangstelling verwacht. Of heb ik het al over geraniums of alpenhoorns gehad? En dan heb je ook nog het kantoorvolk – welkom! – dat elke dag vóór het aanvatten van de dagtaak even op bezoek komt op kosten van de baas: bonjour ‘Ministerie van VROM, Den Haag’! Dat zijn de beste lezers: zij hebben het minst tijd te verliezen. Sommige afzendadressen baren mij zorgen. Met ‘Federaal Parlement Brussel’ ben ik nog wel vereerd, maar wat zit ‘Belgische Krijgsmacht, Evere’ op mijn vingers te kijken? En achter een ondoorgrondelijke naam als ‘Comcast Communications, US’ zie ik het beeld opdoemen van een groot park met afluisterschotelantennes, maar dat heb ik uitsluitend aan mijn paranoia te danken.

dinsdag 28 september 2004

Nagel

Een van de mensen die het laatste optreden van André Hazes in de Arena hebben bijgewoond, wordt bij het buitenkomen geïnterviewd door onze deskundig door André Vermeulen geleide VRT-cameraploeg. ‘Hé, en toen zag ik die kist. En toen dacht ik: ligt-ie daar nou eigenlijk wel in? Dat is wat ik dacht.’
Tja. De nagel op de kop, zou je kunnen zeggen. De nagel van een doodskist.

Wagner in Israël

Stukjes als dat over André H. hieronder leiden tot leuke gesprekjes via e-mail. Luister even mee…

Ik wil er slechts in die mate mee te maken hebben dat ik wil weten wat er gebeurt en hoe het met de mensheid gesteld is. Dit soort manifestaties is een goede barometer. Ah, zo zit het dus! Zo denken de mensen. Zo zit de esthetiek van het janhagel in elkaar. Dat moet je wéten, want je moet het kunnen herkennen.
Eerst dacht ik dat de vergelijking met de nazi-esthetiek te gechargeerd was, maar hoe langer ik erover denk, hoe zekerder ik ben dat er wel degelijk een band bestaat tussen kitsch en totalitarisme. Kitsch als het organiseren van emoties, waar dan dat totalitarisme zijn profijt mee doet...
De toespraken van Hitler waren in de eerste plaats een esthetische aangelegenheid; de inhoud, die iedereen toch al kende, kwam slechts op de tweede plaats...
Als je er zo begint over te denken, wordt het ineens duidelijk hoe het komt dat het Blok alvast virtueel de grootste partij aan het worden is… Wiens esthetica is tegenwoordig de norm op de buis?
Overigens, wist je (ik lees het nu net in een betrouwbare bron (Tertio)), dat het in Israël bij wet – bij wet! – verboden is muziek van Wagner uit te voeren?
Maar goed, het leven gaat door, trek het je niet te zeer aan!
Liefs,

We love you, André, we do! (op de wijze van het supporterskoor)

Hier zullen intellectuelen en cultuurcritici nog over schrijven. Zij zullen het in voorzichtige bewoordingen doen, kwestie van de goegemeente niet al te zeer voor het hoofd te stoten. Zij gunnen het plebs zijn emoties en eigenaardigheden, en willen vooral zelf niet helemaal in de marge van de marge terechtkomen en alle democratische legitimiteit (die wordt vertaald in subsidies) verliezen. Ik hoef met dit soort gevoeligheden gelukkig geen rekening houden: ik bereik enkel – dankzij het superdemocratische instrument ‘internet’ – een kleine keurgroep van belangstellenden die deze commentaartjes uit eigen beweging opzoeken, en ben niet bevreesd voor banvloeken of – erger nog – het mineure scheldwoord ‘interlectueel’. (Dat in de mond wordt genomen door verstandige mensen die vrezen hun aansluiting bij de massa te verliezen.)
Over Hazes wou ik het hebben. De begrafenis, pardon, herdenking van volkszanger André Hazes, gisterenavond in de Arena in Amsterdam, live uitgezonden op radio en tv, en bekeken door 5 miljoen Nederlanders. Ik heb tien seconden live covering gezien in het tv-journaal op Canvas, en dan vanmorgen een reportagetje gehoord op de radio. Niet veel, maar toch genoeg om mij een idee te vormen. Vijftigduizend ‘fans’ zingen voetbalhymnes en doen de Mexican wave, er heerst even stilte als de kist wordt binnengedragen, iedereen zingt uitbundig mee met de interpretaties van Hazes’ liedjes… Het was ‘iets tussen feest en verdriet’, zegt de radioreporter.
Hazes is 53 geworden. Hij had een paar schlagers op zijn actief staan, wist in volle zalen de gemoederen te bespelen en vele gewone lieden op zijn hand te krijgen, en was voor het overige een notoire zuipschuit, een ordinaire mislukkeling. Die in de kroeg aan zijn tafeltje zat, alleen, door iedereen in de steek gelaten. ‘Ik kende hem van in de kroeg,’ zegt een van de geïnterviewde aanwezigen in de radioreportage. ‘Neen, hoor, niet persoonlijk. Maar hij zat er wel eens.’ Nou, echt groot kan die kroeg toch niet geweest zijn.
Laat ons wel wezen. Veel respect hoor voor André, maar niet méér dan voor een ander.
André Hazes heeft veel mensen gelukkig gemaakt. Zeker. Maar verdient hij daarom om op deze manier ten grave, pardon, ten tonele te worden gevoerd?
Ik wil het anders formuleren: wie veroorlooft zich om het lijk van volkszanger André Hazes op te voeren in deze geënsceneerde en georchestreerde emotionele uitbarsting? (Waarbij het voor mij natuurlijk essentieel is dat die kist daar wel degelijk midden op het grasveld stond. Staat die kist daar niet, dan spreken we over iets helemaal anders…)
We hebben koning Boudewijn gehad, lady Di. En de Nederlanders maakten kennis met het fenomeen dankzij Volkert van der G. Dat waren nog eens begrafenissen, zeg! Het slaat aan, hier is een markt voor! Wel, laat ons dan maar dit soort evenementen organiséren! De massa wíl emotie. Laten wij de massa emotie geven. Laat haar zwelgen in een orgie van opgelegde emoties. Het heeft iets akeligs. Bepaalde beelden uit films van Riefenstahl komen mij voor de geest.
Eén ding weet ik niet en dat noopt mij tot een béétje voorzichtigheid. Waren er tickets voor deze uitvaartplechtigheid, en zo ja: hoeveel kostten die?

O ja, ik noemde het internet superdemocratisch omdat het een van de laatste vrijplaatsen is waar je in alle gemoedsrust elitair kunt zijn.

maandag 27 september 2004

Meer logica en consistentie dan in het leven zelf

Vandaag de twee leesclubbijeenkomsten begeleid over De kus van Esau van Meir Shalev. Ik was verheugd dat de meeste mensen het boek graag hadden gelezen. Dat is al het voornaamste. Velen hadden vragen. Ik had het niet anders verwacht: ook ik had vragen. Hoe meer we erover praatten, hoe meer het tot mij doordrong hoe complex en ambitieus dit boek eigenlijk is. Wat ik aanvankelijk slechts had vermoed (en voor me uit had geschoven), werd een onontkoombare zekerheid: precies die complexiteit, de onoplosbaarheid van vragen, het niet volledig afwikkelen van verhaallijnen… is het onderwerp van deze roman. Ogenschijnlijk is De kus van Esau een opeenstapeling van losse verhalen en anekdotes, maar Shalevs ambitie reikt veel verder dan dat. Wat hij wil is niets minder dan het chaotisch karakter van het leven zélf weergeven. Hij wil onze onweerstaanbare drang om alles in een rechte verhaallijn te vatten, van begin over midden naar slot, ter discussie stellen. Onze vreemde neiging ook om steeds het échte te willen en geen vrede te nemen met het verzonnene. En nu ik het eindelijk ook zie, begint het mij te dagen hoezeer voor het oprapen Shalev in zijn boek zelf de richtlijnen voor deze manier van lezen heeft uitgezet. Schrijft hij – bijvoorbeeld – niet op bladzijde 408: ‘Het is eigenaardig. Mensen eisen van het geschreven woord het onzichtbare. Van boeken verlangen zij meer logica en consistentie dan van het leven zelf.’

Uit het nieuws

Een peiling leert dat, mochten er vandaag verkiezingen zijn in Vlaanderen, het Vlaams Blok de grootste partij zou worden. Bijna één op vier Vlamingen zou Blok stemmen. (bron: De Standaard)

zondag 26 september 2004

Een vollediger begrip

Ik heb niet alles mee van het verhaal en hier en daar ontsnapt me wel een diepere betekenislaag, maar dit boek bevat zoveel mooie wendingen, verrassende perspectieven, ‘schone’ zinnen en zoveel puur vertelplezier, dat zelfs met een onvolledig begrip De kus van Esau van Meir Shalev mij zal bijblijven als een absoluut meesterwerk. Het is zo sterk, zo mooi, dat ik op den duur zelfs niet meer verlangde naar een volledig begrip. Ik savoureerde bladzijde per bladzijde, zin per zin, en verloor het geheel bijna uit het oog. Waar gaat die verhaallijn heen, wanneer wordt die vraag opgelost, waar stond alweer de passage waar dit element naar verwijst, wat is het boek waarop dit een allusie is, wat is het verband tussen de 73 hoofdstukken en de drie verhalen vooraan, in het midden en achteraan…? Veel vragen blijven onopgelost, ja, meer zelfs dan er antwoorden zijn gevonden, maar dat stoort zeker niet. En op een gegeven ogenblik sla je de laatste bladzijde om en je denkt: ja, dat was onvermijdelijk. Dit boek is ook daarin als het leven zelf. Dat vollere begrip komt er wel bij een tweede, een derde, een vierde lezing. Zeker die tweede lezing, het hérlezen, ben ik dat boek verschuldigd… Wat een verrukking: achterblijven met het gevoel dat je nog niet alles méé hebt, en niet eens daarover verontwaardigd zijn. Neen, ik ben precies daar blij om. Het betekent namelijk dat ik nog terug mag, dat ik nog eens in datzelfde boek kan onderduiken, dat ik er mezelf nog eens een week of drie in kan verstoppen…

zaterdag 25 september 2004

Mijn woordenboek (28)

AANRADEN
Aanraden is voor mij meestal: een boek aanraden. Nu, dat doet er niet toe. Het blijft altijd een precaire onderneming. Eén: je duwt diegene aan wie je, in dit geval, een boek aanraadt in het beeld dat je van hem (of haar) hebt. Twee: je zou, desgevraagd, niet eens goed weten uit te leggen waarom je nu net dat boek aanraadt. Drie: blijft dat aanraden overeind na de commentaar van diegene aan wie je dat boek hebt aangeraden, op dat boek en, dus, op jou? Wees voorzichtig met het aanraden. Aanraden is altijd een beetje raden: je kunt het nooit zeker weten. Én, het is een op macht en irrationele appreciaties gestoelde inbreuk op de privacy en de integriteit. Én, het is altijd ook bluffen. Én, het legt een hypotheek op de toekomst van de relatie tussen de aanrader en de aangeradene. Aanraden is het op het spel zetten van reputatie en vertrouwen. Aanraden doe je niet zomaar, je doet het alleen als je zeker bent van je stuk. Aanraden is derhalve ook altijd een bevestiging – of versteviging – van die zelfverzekerdheid. Want je weet: de aangeradene neemt nooit van om het even wie iets aan. Ook zijn (of haar) reputatie staat immers op het spel. Aanraden is vaak, veel meer dan een culturele uitwisseling (als het om bijvoorbeeld boeken gaat), een onderdeel in een economie van status en invloed.

vrijdag 24 september 2004

Dienstmededeling

In samenwerking met De Standaard Online zullen voortaan de links vanop deze blog naar hun artikels permanent toegankelijk blijven, ook als ze voor de normale bezoekers van deze krantensite achter het slot en de grendel van de betaalprocedure zijn beland. Ik ben in deze een proefkonijn in een project dat zij zijn gestart om bloggers aan zich te binden. De link kan in het stukje hieronder over de onthoofdingsvideo’s al worden uitgetest. Wie bij de bronvermelding klikt, kan de hele lugubere tekst lezen…

Uit het nieuws

Ter aanvulling van ‘Alles of niets’ (21 september):
‘Op de Bab al-Sharqimarkt in Bagdad bieden sommige verkopers van video's en dvd's naast hun gebruikelijke collectie sinds enkele weken heuse snuff movies aan, films waarin mensen echt om het leven worden gebracht. De onfortuinlijke hoofdrolspelers zijn de gijzelaars die extreem-islamistische groeperingen de voorbije maanden in Irak hebben onthoofd, mensen als de Amerikaan Nicholas Berg of de Zuid-Koreaan Kim Sun-Il. Voor minder dan een euro gaan de dvd's weg. Een venter vertelde aan The Times dat hij er op één dag soms 65 verkoopt, nog meer dan de pornocollectie die hij discreet onder de toonbank houdt.
Dezelfde morbide nieuwsgierigheid drijft tienduizenden internetgebruikers naar sites waar video's van de onthoofdingen te vinden zijn. Zodra er in het nieuws berichten zijn van een nieuw slachtoffer, zoals gisteren Jack Hensley, slaan zoekmachines bijna tilt. Volgens de Amerikaanse beheerder van een website die de beelden had van de executie van Eugene Armstrong – vorige week met Hensley en de Brit Kenneth Bigley ontvoerd –, hadden dinsdag een miljoen mensen de video gedownload, de helft van hen Amerikanen.
Volgens een enquête van het Pew Internet & American Life Project in juli heeft een kwart van de volwassen internetgebruikers in de Verenigde Staten – zowat dertig miljoen mensen – expliciete beelden van de oorlog in Irak op het Internet gezien. Eén op de drie van hen verklaarde dat hij bewust op zoek ging naar de gruwel die hij niet ziet in kranten en op televisie. De gewone media tasten voorzichtig de grenzen af van wat het grote publiek pikt, maar blijven weg van het tonen van de eigenlijke executies.’
(bron: De Standaard)

Uit het nieuws

De Franse krant Le Figaro is in handen gekomen van wapenhandelaar Serge Dassault. Die heeft al een eerste keer met een inhoudelijke opmerking aan de deur gepiept van de redactiekamer: ‘Sommige nieuwsberichten doen de commerciële of industriële belangen van het land meer kwaad dan goed.’ Vooralsnog verweert de redactie zich tegen deze inmenging. Vraag is hoe lang het duurt. Bij Le Monde bijvoorbeeld wordt, na een daling van 10 procent in de losse verkoop, bijna 15 procent van het personeel ontslagen. ’t Was namelijk een slechte zomer voor het nieuws: geen duizenden hittedoden, zoals vorig jaar, en ook geen moord op een geliefde actrice (Marie Trintignant) door een geliefde rockster (Noir Désir). De perfide vraag die hierbij opduikt is of mijnheer Dassault dit soort nieuwsberichten op het oog had. (bron: De Standaard, die het dan zelf weer heeft van het NRC)

Max-Frischiaanse vraag

Op je 75ste in goede gezondheid tegen een boom knallen, teken je daarvoor? En zo ja, wanneer hou je op daarvoor te tekenen?

donderdag 23 september 2004

Poëzierapport

Philip Hoorne is behalve dichter ook weblogger. Een interessante stek, met drafts uit de interne keuken. Af en toe dumpt hij er een gedichtje, maar ook het proza dat er, onder het motto ‘Het enige papier dat wij nog frequent gebruiken is WC-papier’ publiek toegankelijk wordt gesteld, is best aardig. Ook aardig is dat Hoorne samen met spitsbroeder Karel Smits en spitszuster Tania Donker een poëzierecensielog aan het opzetten is. Binnenkort zouden daar de eerste recensies moeten verschijnen, van Dimitri Verhulst, Wouter Godijn en Kasper Peters…

Dienstmededeling

Vanaf morgen start hier een feuilleton. Er gebeurt niets in, het heet ‘Ryckevelde’, en het bestaat uit 36 afleveringen. Of wandelingen. Morgen plaats ik de ‘eerste wandeling’, op 1 oktober volgt de ‘tweede wandeling’, op 5 oktober de derde, enzovoort. Ergens in januari 2005 komen we bij de zesendertigste uit. Hoe ik dat nu zo precies weet? Wel, de tekst van alle 36 afleveringen/wandelingen bestaat al. Het gaat om verslagjes van een reeks wandelingen die ik in 1998 in het ‘Ryckevelde’ genaamde bos maakte en die ik nu dus dag op dag zes jaar later hier wens te hernemen. Eigenlijk moet je de verslagjes samen nemen met de foto’s die ik dezer dagen in datzelfde bos maak en die ik op mijn fotoblog plaats. Je vindt ze daar gegroepeerd in de ‘Ryckevelde’ genaamde ‘category’.

woensdag 22 september 2004

Mozaïek

A strange world in which you and I find ourselves…’ Dat is het inderdaad, Mary. Een week of twee geleden stonden wij aan het beeldje van Tijl Uilenspiegel in Damme… Fietsen in de polders, quite terrific for New Yorkers… Ik probeerde jou uit te leggen wie die Tijl was, maar dat viel niet erg mee, in het Engels. Vanavond lees ik in dat wonderlijke boek van Meir Shalev: De kus van Esau. Hoofdstuk 56, waarin Tijl Uilenspiegel ter sprake komt – op zich al vreemd, voor een roman van een Israëliër: ‘…de hondjes en katjes van deeg van Tijl Uilenspiegel’. Ik mail jou daarover in mijn krakkemikkig Engels, eigenlijk gewoon om je dat boek aan te raden: ‘You remember the little statue of “Tijl Uilenspiegel” in Damme (at the feet of the tower that is separated from the church)? Well, he is mentioned…’ En tien minuten later kaatst het bericht al terug van over de oceaan – mag ik hier je antwoord weergeven? Ja, dat mag ik: ‘Pascal, in this strange world in which you and I find ourselves, reading and loving the same books, I am in fact reading The Blue Mountain by Meir Shalev as we speak. I had never heard of him until a few weeks ago, but someone told me to read The Blue Mountain. So now I will look for his Esau.’
Zie je, van dat soort coïncidenties, stukjes van de mozaïek die samenvallen (een mozaïek die we moeten wedersamenstellen, zonder, zoals in Shalevs boek de wedersamenstellers van de mozaïek, het beeld van het origineel te kennen): daar hou ik van, dat doet mij leven…

Fotografie (5)

BELIEVERS EN NON-BELIEVERS
Het is een koud kunstje: ongewenste details uit je foto wegvegen met Photoshop. Hoe ver kun je daarin gaan? Je kunt er bijvoorbeeld al op anticiperen tijdens het nemen zelf van de foto: die tak, die puist, dat stopcontact haal ik er op de computer wel af. Is dat toelaatbaar? Er lijkt hier een niet te funderen ethisch principe in het geding te zijn: believers vinden dat je niet mag raken aan wat de werkelijkheid je geboden heeft (Alchemist: ‘always try to avoid cropping in post-processing of images’); non-believers breiden het creatief proces uit en vinden dat het digitaal bewerken van de foto evengoed deel uitmaakt van het fotograferen. Ik weet niet waar het ophoudt. De schrijver tikt nu toch ook in plaats van met een ganzenveer te krassen? Waarom zou in fotografie alles in die ene druk op de knop moeten gebeuren? Het resultaat telt – hoe je het bereikt is toch niet essentieel. Of zijn die pur sang fotografen pisnijdig omdat je nu zowat alle fouten die je tijdens het fotograferen zelf hebt gemaakt (scherpte, kadrering, belichting, ISO-waarde en wat weet ik al niet waar bijvoorbeeld ik zou moeten aan denken maar wat ik bijna altijd vergeet) achteraf op je computer kunt wegwerken?

Vermelding van een vermelding

Grappig, om jezelf zo vermeld te zien als bij Arcadim. (En zo blijven we bezig: ik verwijs naar hem, hij naar mij, ik nu weer naar hem, enzovoort… Geen wonder dat je steeds op dezelfde mensen stoot in dit kleine blogwereldje.)

dinsdag 21 september 2004

Mijn woordenboek (27)

AANPASSINGSVERMOGEN
De kameleon leeft van zijn aanpassingsvermogen. Dat is goed voor de kameleon, maar blijkbaar toch niet goed genoeg opdat wij de negatieve connotaties die aan die eigenschap zijn verbonden, níet zouden hebben. Want is het niet zo dat wie goed leeft, zich niet hoeft aan te passen? Toch niet voor zover calamiteiten uitblijven. Doen die zich wél voor, ja dan wordt aanpassingsvermogen een deugd. Maar vaak, in normale omstandigheden, is, laten we wel wezen, aanpassingsvermogen niet veel méér dan een onvermogen. Het onvermogen om kritisch te blijven, bijvoorbeeld, werkt aanpassen in de hand. Ik denk aan het ongelooflijke aanpassingsvermogen dat ik zelf – ja: ik – aan de dag heb gelegd toen ik als dienstplichtige opeens al de vrijheid verloor waarmee ik tot dan toe niet erg veel betekenisvols had weten aan te vangen. Ach, wat paste ik mij goed aan! Onzichtbaar werd ik, door het aannemen van de kleur van mijn, door mij niet gewenste maar niettemin niet bestreden, omgeving. Een miezerig, goor, ongedefinieerd kakikleur had die omgeving. (Kaki is geen kleur… Dat zou de titel zijn waaronder ik mijn legerervaringen zou bundelen – Maar dat is er nooit van gekomen…)
En dan komt mij nu, op dit ogenblik, kwansuis, het citaat van Vladimir Nabokov voor ogen: ‘Bij mijn rampzalige streven om de kleur van mijn omgeving te evenaren kon ik slechts vergeleken worden met een kleurenblinde kameleon.’ (Het ware leven van Sebastian Knight, 60)

Alles of niets

Ik weet het niet, hoor, wat gruwelijker is: een nauwkeurig in beeld gebrachte onthoofding, klinisch en proper in beeld gebracht zoals de talrijke chirurgieprogramma’s die tegenwoordig de beeldbuis ‘teisteren’ (zoals de eerste tv-critici nog zegden), of hetgeen het televisiejournaal deze middag voorschotelde. Vijf gemaskerde en gewapende terroristen staan achter hun slachtoffer met veel misbaar het koranvers te declameren waarop ze zich beroepen om hun wandaad te rechtvaardigen. De willekeurige Amerikaan die zich ginds in Irak ten koste van een rechtvaardiger wereld aan de oorlog aan het verrijken was, is een hoopje ellende, angst, waanzin… Opeens zet een van de gemaskerde terroristen een stap voorwaarts, pakt de Amerikaan bij het hoofdhaar, haalt een hakmes boven, mikt op de halsslagader en…
Daar, op dat punt, waar niets meer te raden overblijft, vinden de programmamakers het kies om er toch, alsnog, de schaar in te zetten. Kwestie, waarschijnlijk, van al te gevoelige kijkers met deze onthoofding niet voor het hoofd te stoten… Alsof de obsceniteit pas begint wanneer het bloed uit de ader gutst, het vlees wordt doorkliefd, het hoofd loskomt en op de grond valt –
Ik vind dat wel een erg letterlijke interpretatie van welvoeglijkheid. Alsof de mensonterende doodsstrijd van die man en dat weerzinwekkende geblaf van die zelfverklaarde helden, die te laf zijn om ongemaskerd hun misdaden te begaan, niet obscener zijn dan datgene wat ik niet te zien krijg maar wat ik mij perfect kan indenken: een weerloos hoofd dat met chirurgische precisie met een scherp mes van een paniekerig lichaam wordt gescheiden.
Ik weet het niet, hoor, maar ik stel me toch maar de vraag: waarom is het nodig dat ik ook maar één seconde van dit walgelijk tafereel te zien krijg? Ik wil het níet zien. Maar als ik iets te zien krijg, moet men het mij maar meteen helemaal voorschotelen. Dat is de enige keuze. Die censuurschaar, om redenen van welvoeglijkheid in de filmbeelden gezet, lijkt mij op zich nog scherper te snijden dan dat moordende hakmes. Alles tussen het niets en het alles is laf, halfslachtig, hypocriet en obsceen.

maandag 20 september 2004

De losse secondewijzer

Door een of andere toevallige wending in het gesprek – (gegeven het feit dat elk gesprek verloopt volgens een inwendige logica die te situeren valt op een denkbeeldige graadmeter tussen de uitersten ‘dwingend’ en ‘arbitrair’, bevonden wij ons gisteren op dat ogenblik eerder bij ‘arbitrair’ dan bij ‘dwingend’ (het dwingende van de metronoom, van het raderwerk, van het uurwerk inderdaad…)…)
Ik begin opnieuw:
Gisteren hadden we het over de polshorloges die we als kind hadden gekregen (toen polshorloges nog een ‘groot cadeau’ waren). Ik kwam er toe om de volgende herinnering op te halen.
Ik begin nog maar eens opnieuw.
Gisteren vertelde ik…
Neen, dat is niet relevant. Opnieuw.
Ik kan me niet herinneren hoe het uurwerk dat lange tijd vanuit een verborgen lade van de secretaire van mijn vader naar mijn aandacht had gehengeld, en dat, doordat het slechts op illegale wijze te bezichtigen viel en daarenboven manifest onverkrijgbaar was, mijn verlangen om het te hebben danig had aangewakkerd, uiteindelijk toch in mijn bezit is gekomen.
Dat is behoorlijk omslachtig geformuleerd, maar goed, het kan er mee door.
…Feit is dat ik, veel te jong voor een uurwerk, op een dag fier met dat ding aan mijn pols mocht pronken. Een metalen schakelband, een witte ronde horlogeplaat (hoe noem je zoiets) van email, groene lichtgevende cijfers én een secondewijzer. Een rode. Dat was in die tijd nog iets speciaals. Er was echter nog iets speciaals aan die fijne rode naald van een centimeter of twee: hij was van het spilletje gevallen waar de twee andere wijzers – ook van dat groene lichtgevende fluospul voorzien – wél nog aanhingen en lag ergens onderaan, als een koorde in een cirkel, tegen de rand van zijn glazen gevangenis te zieltogen.
Ik dus met dat polshorloge aan mijn pols het huis uit. Pronken.
Ik had het al een dag of twee. Dat was in die tijd een hele tijd.
In de landweg naast ons huis liep ik tegen een boomlange kerel aan van een jaar of achttien. Nog nooit eerder gezien, die vent. Maar mijn pronken stond mij niet toe daar bij stil te staan.
Ik hield halt. Mooi horloge heb je daar, zei die vent. Ja, gekregen van mijn vader. Mag ik het eens aandoen?
Ik was argeloos. Ik was klein. Ik was zes jaar oud en de belangstelling van die kerel deed me gloeien van pronkerigheid. Ik gaf hem het horloge.
Mooi zei hij nog. En dan liep hij weg.
Ik heb het horloge met de losse secondewijzer nooit meer teruggezien.

zondag 19 september 2004

Mijn woordenboek (26)

AANNEMEN
‘Neem dat van mij aan,’ zeg je. En je zegt het alleen als je zelf niet zeker bent van wat ik van je moet aannemen. Je verwijst, impliciet, naar iets wat je hebt ervaren – en meteen word je overvallen door de onzekerheid of het wel écht zo is geweest, of het wel terecht is dat je de persoon tot wie je spreekt verzoekt ‘dat’ van je aan te nemen. Met welk gezag doe je dat? Zou het niet beter zijn ervan uit te gaan dat ik het wel voor mezelf zal uitmaken of jij mijn vertrouwen waard bent en of wat je zegt geloofwaardig is? Is het niet altijd aanmatigend iemand te verzoeken iets van je aan te nemen? Je hebt er toch zelf ook een hekel aan als iemand, ik bijvoorbeeld, jouw argumenten neerslaat met dat bekrompen, zelfingenomen, ‘Neem dat van mij aan’? ‘Neem dat van mij aan’ betekent eigenlijk ‘Ik ben het helemaal niet zeker maar het komt me goed uit als jij mij toch gelooft.’

vrijdag 17 september 2004

Bakkertje

Een paar dagen geleden belandde ik ’s avonds laat tijdens het na-zappen (met na-zappen bedoel ik de altijd veel te lang uitlopende sessies van zappen waaraan ik mij af en toe in een al zeer op de slaap gelijkende toestand van uitgeblustheid en verdoving overgeef in het begin van de nacht, wanneer alle huisgenoten al lang en breed aan het pitten zijn) – een paar dagen geleden dus belandde ik in een aflevering van het onvolprezen ‘Man bijt hond’. En daar zag ik het volgende:
Hoe een oud mannetje, dat ik vaag meende te herkennen, een aan een Brugse winkelstraat gelegen schoenwinkel binnenstapte om er een ‘verkeerd’ paar pantoffels in te wisselen. ‘Haar voeten zijn nog breder dan ik had gedacht.’ (Brugse dialect, natuurlijk – de programmamakers hadden nagenoeg het volledige item ondertiteld.) Wie is toch die man, dacht ik. Waar heb ik hem nog gezien? Hij was tóen in elk geval nog niet zo ineengeschrompeld als nú, stelde ik vast – waaruit ik meteen ook afleidde dat het een hele tijd geleden was dat hij voor de laatste keer in mijn leven was opgedoken.
De cameraploeg (en ik dus ook) volgde de man – volgens de regels van het spelletje dat de programmamakers hadden bedacht: iemand een tijdje volgen, een momentopname maken, om dan, als in een estafette, op iemand anders te botsen die het pad van de eerste kruist, om die dan weer een eindje te vergezellen… (Geografie en toeval spelen een belangrijke rol in dit concept.)
Wij volgden dus de man en kwamen terecht in een woning. Een kraaknette woning. Met een kraaknette veranda waarin álles, en een kraaknette woonkamer waarin overduidelijk níets gebeurde. Ik dacht, het is niet waar! Daar had je de twee zwakzinnige dochters, die overigens kies overwegend búiten beeld werden gehouden. Daar zat de dikvoetige matrone, ze was geen haar veranderd! Straks kom ik zelf nog in beeld, dacht mijn uitgebluste en verdoofde ik. De matrone paste de pantoffels – en ze pasten! Mocht wel, ’t was al een stevige mannenmaat. Tsien goêie, zei ze nog.
Op dat ogenblik kwam de bakker binnen. Daar heb je het al, dacht mijn verdoofde en uitgebluste, maar nu toch ook wel enigszins alerte ik. Het ‘bakkertje’! ‘Leg de broden maar op tafel’, zei de matrone. Dát was geacteerd. De aanwezigheid van de cameraploeg deed haar dingen zeggen die ze anders níet zei. Ik, pardon, het bakkertje legde de twee broden, zoals altijd, op de tafel. Daar lag ook, in een blikken doosje, nog altijd hetzelfde blikken doosje, het geld: tot op de halve frank, pardon, cent gepast.
Ik wist dat nog, van vroeger. Ik ben namelijk ook het ‘bakkertje’ van deze mensen geweest. Een vakantiejob.
De estafetteregels schreven nu voor dat wij het bakkertje volgden. Het huidige bakkertje. Hij stapte in zijn bestelwagen, de cameraman mocht achterin zitten, tussen de broden. Ik herinnerde mij de tientallen keren dat ik zelf mijn bakkerswagen had volgeladen. De matrone, het ventje dat de boodschappen deed en de twee dochters die altijd slaafs het hele huis, binnen én buiten, aan het schrobben waren, namen altijd twee witte broden. Gesneden. Om de twee dagen twee broden. Waarom ze niet dagelijks één vers brood namen, is mij altijd een raadsel gebleven. Niet dat ik er mij twintig jaar later nog het hoofd over breek, maar een raadsel is het gebleven.
Het bakkertje zei niet veel. Om precies te zijn: hij zei geen woord. Hij reed door een straat waar ik zelf, nu nog, vaak kom. Er stond een auto met een paardenremorque langs de kant. De volgende sequentie bestond uit een gesprekje met een paardenliefhebber. Exit bakkertje…
Ik heb het me vaak afgevraagd wanneer ik daar voorbijreed, hoe het zou zijn met dat mannetje en die twee dochters. Dat die matrone nooit zou veranderen (behalve dat haar voeten opzwollen), wist ik zo wel. Zij had daar, in haar machtspositie, geen reden toe. Maar dat het voor die drie andere nog altijd hetzelfde is – de dagelijkse sleur van boodschappen doen, schrobben, poetsen, koken, wassen en bevelen ondergaan, en de tweedagelijkse sleur van de broden –, weet ik nu pas, na mijn na-zapsessie van een paar dagen terug, met zekerheid. Ze zijn er nooit in geslaagd zich aan haar bewind te onttrekken…

E-mail aan een dichter

Dag Peter HaHa,
Bedankt voor je uitnodiging voor de letter V-manifestatie van A'pen Boekenstad, maar aangezien ik mij systematisch vér houd van dat soort presentaties en literaire feestjes, zal ik ook daar niet heen komen.
Ik blijf jou natuurlijk wel nog altijd een uitermate sympathieke dichter vinden. Ben dat gezellige interview van een paar jaar geleden niet vergeten – en de uitermate desequilibrerende lectuur van jouw bundels ervoor. Heb intussen, op jouw aanraden, dat boek van die Zweedse naamgenoot over de Titanic gelezen – en heb ervan genoten...
'Uitbreidingstraat', 'nieuw adres', 'Fam.': mag ik daaruit besluiten dat u via de ook zeer sympathieke Noëlla E. een kleine zeerover is geworden??? Eén met trekhaak in het mouwtje en lap op het oog en piratenvlag op de wieg (dat laatste is wel wat luguber, is het niet)?
Vriendelijke groet,

donderdag 16 september 2004

Mijn woordenboek (25)

AANMOEDIGEN
Vreemd, maar als ik iemand aanmoedig, moet ik altijd ook mijn best doen om mijn eigen twijfels over het gunstig resultaat van zijn onderneming te verbergen. Aanmoedigen is vaak: de eigen onzekerheid en de herkenning van de eigen neiging tot falen op dat punt verbijten.
Maar we hebben het zo hard nodig: een aanmoediging… Alsof we in de impliciete bevestiging van de onzekerheid van de ander, die in zijn aanmoediging besloten ligt, vooral een aansporing bespeuren om zijn twijfel te weerleggen, om het zelf tóch waar te maken.
In de aanmoediging ligt altijd een spanning besloten; er is - impliciet - altijd een element van competitie tussen diegene die aanmoedigt en diegene die de aanmoediging in ontvangst neemt. Die laatste wil het vertrouwen van de eerste niet beschamen, maar wil tegelijk ook diens twijfel en angst weerleggen en zo de ondergeschiktheid van aangemoedigde van zich afschudden.

woensdag 15 september 2004

Het krolse linken

Ha, is het zo gemakkelijk! Eventjes een reukspoor nalaten op twee drukbezochte sites (zie ‘Dit is geen lifelog (2)’) en meteen zie je je bezoekersaantallen de hoogte in duikelen! Werkt het zo? Welwel… Nounou… Dát interesseert mij natuurlijk niet. Ik bouw mijn kringetje van belangstellenden liever één voor één op, nietwaar? De lezer die hier een tweede keer komt omdat het hem/haar de eerste keer is bevallen, is mij veel méér waard dan een passant die op een andere site over mijn linke link is gestruikeld. Wij van Pascal Digital timmeren in alle rust verder aan de weg, zónder gemakkelijke trucs.
Hoewel, ’t is natuurlijk toch ook een plezierig spelletje. Je kunt het slim spelen, stijlvol, intelligent. Dat reukspoor kan welriekend zijn, evengoed als dat het kan stinken. De lijn tussen plat opportunisme en integriteit is op het web erg dun. Je kunt mekaar niet in de ogen zien, namelijk, zoals in het zogenaamde ‘werkelijke’ leven. Maar zo werkt dat hele bloggen nu eenmaal. Dat linke spelletje meespelen, daar is toch niets mis mee? Je wil toch gehoord worden? Gelezen? Gevolgd? Gekénd? Ja? Wel, dan moet je als een krolse kater op liefst drukbezochte sites gaan sproeien. Je staart trillend in de lucht als een bedelend signaal. Zie mij! Hoor mij! Luister naar mij! Kom ook bij mij eens langs!

dinsdag 14 september 2004

Uit het nieuws

…En natuurlijk moet de ‘Uit het nieuws’ van eerder vandaag worden aangevuld met dat andere bericht dat ons uit Japan bereikt, namelijk dat Sony voor de ronde som van 4,5 miljard euro (of zoiets, ik kan er een paar tientallen miljoenen naast zitten) de filmstudio Metro-Goldwyn-Mayer heeft overgenomen. Nu heb ik het niet speciaal voor Amerikaans vertier maar – en nu valt het bericht over de muzikale bloemen op z’n pootjes – de idee dat de Jappen ons vanuit een monopoliepositie gaan dicteren hoe we ons moeten amuseren, bevalt me al helemaal niet. Het is, bij manier van spreken, kiezen tussen Sneeuwwitje en de Zeven Dwergen en Pokémon.

Dit is geen lifelog (2)

Blijkbaar is er over het onderscheid tussen ‘weblogs’ en ‘lifelogs’ vanalles te doen (zie vandenb.com en mijnkopthee.nl). Ik zou daar eerlijk gezegd nooit van wakker liggen (dat doe ik wel van andere dingen), maar zo maar, zoals in het hier gisteren geciteerde artikel van Gilbert Roox, alles op een hoopje gooien: dat gaat me toch wat te ver.
Gilbert Roox overigens is een wat norse man met een snor – dat doet eigenlijk niet ter zake – die – en dat is wél belangrijk – ooit onder het pseudoniem Gilbert Grauws proza placht te publiceren. Dat signaleert Arcadim terecht in zijn comment bij het geciteerde artikel. Met De papegaaieschommel (toen nog zonder tussen-n) won hij, Roox/Grauws, in het begin van de jaren negentig zelfs de Vlaamse Debuutprijs; het tweede boek (ik ben nu even de titel kwijt maar er stond geloof ik een komma in en op het voorplat van het boek was een vogel afgebeeld), oogst tegenwoordig zelfs in De Slegte geen belangstelling. Ik heb de man in professionele context gekend en heb zijn boeken gelezen (en, als ik het mij goed herinner, besproken), en bijgevolg ráákt zijn sacherijnige toontje me wel. Waarom zo denigrerend over webloggers doen? Waarom dat ongenuanceerde bijeenborstelen van – inderdaad – een overmacht aan bullshit waar geen zinnig mens belangstelling voor heeft met, jawel, toch wel kwalitatieve teksten en bedenkingen die vaak een grotere weerklank genieten dan de modale bellettrie-publicatie? Ik spreek van weblogs zoals de hierboven genoemde, ga maar eens kijken hoeveel mensen dagelijks mijnkopthee of vandenb bezoeken. Roox’ tekst vind ik schamper omdat ikzelf natuurlijk met deze weblog ook veel méér ambieer dan alleen maar een dagboek op het web te kwakken, zoals hij suggereert dat álle webloggers doen. Ik bespeur er de strategie achter van de literator-die-het-net-niet-heeft-waargemaakt, of van de geïnstalleerde journalist die dat gemorrel in de digitale maar daarom nog niet virtuele marge liever kleineert dan ernstig neemt.

Uit het nieuws

‘Een combinatie van Japanse hardware en de zachte kracht van bloemen heeft een nieuw speeltje opgeleverd, de ka-on of "bloemgeluid". De ka-on bestaat uit een magneet en een spoel die onderaan een vaas worden bevestigd en aangesloten zijn op een geluidsinstallatie. Als er bloemen in de vaas worden gezet, geven de magneet en spoel via de waterbuisjes in de stengel muziekvibraties door aan de bloem, die dus als luidspreker dient. Als je een bloemblaadje aanraakt, hoor je de muziek zachtjes op en neer dansen.
Het bloemgeluid wordt niet, zoals bij een normale speaker, in één richting gestuurd, maar verspreidt zich over de hele kamer. Het is daardoor vriendelijker voor de oren en geschikt voor oudere luisteraars, zegt het telecommunicatiebedrijf in Nagoya dat de ka-on op de markt brengt.
Het bedrijf denkt dat bloemen die geluid voortbrengen het vooral goed zullen doen bij bruiloften, op receptiedesks en in restaurants.’ (bron: www.standaard.be)

maandag 13 september 2004

Dienstmededeling

Het envelopje-met-pijltje dat voortaan onder elke bijdrage staat, kan worden gebruikt om die bijdrage door te sturen naar iemand die daar mogelijk interesse voor heeft.

Dit is geen lifelog

Om dat aan te voeren, dit uitgebreide citaat: het artikel ‘Schrijfzucht’ van Gilbert Roox in De Standaard der Letteren van vorige donderdag.

‘Vroeger navelstaarden we in dagboeken en geen mens die er last van had, want dagboeknotities waren alleen voor de ogen van de schrijver bestemd. Gluren in het dagboek van een ander gold als een ernstige schending van de privacy, zelfs al ging het om je zoon of om je lief. Vandaag gooien tienduizenden hun intiemste ontboezemingen op het Internet, waar elke wildvreemde ze lezen kan.
Betekent privacy niets meer of zijn wij zoetjesaan een cultuur van exhibitionisten aan het worden? Of is het allemaal de schuld van de revolutie van de communicatiemedia de jongste tijd?
Een weblog op poten zetten is zo simpel: met de technologie van Skynet of blogger.com ben je in drie minuten klaar. Wereldwijd zouden er op dit ogenblik dan ook al tien miljoen bloggers actief zijn. En het merendeel houdt een lifelog bij, een on line-dagboek waarin uitgebreid verslag wordt gedaan over de wederwaardigheden van het eigen bestaan.
Waarom doen al die bloggers dat? Veel lijkt er op het eerste gezicht niet te vertellen. De meeste dagboektitels liegen er niet om: “Mijn vervelende leven”, “Mijn zogenaamde leven”, “Much Ado about Nothing”, “Alleen ikzelf”. We lezen over vergeefse pogingen om te stoppen met roken, vals zwangerschapsalarm, het frustrerende gevecht met de weegschaal, katers na een feestje en liefdesverdriet. Bridget Jones is nooit ver uit de buurt.
Een Amerikaanse studente die in Schotland promoveert op Victoriaanse literatuur, publiceert een lijstje van de veertig dingen die ze wil doen voor ze veertig wordt. Tien zijn er al afgepunt, zoals absint drinken, IJsland bezoeken en bloed geven. Blijven over: De broers Karamazov lezen, drijven in de Dode Zee, een nazi-kamp bezoeken, een tattoo laten zetten en vliegen in eerste klasse. Van een levensproject gesproken. Het grootste levensavontuur vandaag is het gebrek aan avonturen.
Suck my Cock doet dan weer gedetailleerd verslag van een eindeloze reeks al dan niet verzonnen veroveringen in het homoseksuele circuit van de dark rooms. Het is een zelfverliefd reclamespotje met een ondertoon van: mail mij snel, dan kan jij er ook nog bij, lekkerdje. Een wat omslachtige contactadvertentie, zeg maar.
Ook Martin and Helen's News dient een doel. Hij beschrijft het banale leven van een jong Brits echtpaar en mag gerust gelezen worden als een hulpkreet. Martin is een moderne Job. Eerst helemaal onverwacht vader geworden van een tweeling, een van de twee is kort na de geboorte gestorven, de ander is nog altijd ziekelijk. Omstreeks dezelfde tijd verliet hij zijn firma die op het punt stond failliet te gaan, hij liep een fikse opzegvergoeding mis en ging vervolgens samen met zijn nieuwe bedrijf op de fles. Hoeveel pech kan een mens hebben? “Ik voel me alsof ik in één jaar dertig jaar ouder ben geworden - wat me nu dus zo ongeveer volwassen maakt”, schrijft Martin met zoveel innemende ironie dat je hem een opbeurende mail wil sturen.
Maar dat doe je toch maar niet, want pech is besmettelijk, zoals iedereen weet. Het was mijn enige moment van zwakheid tijdens mijn zwerftocht door het land van “liefste weblog”. Bij de meeste andere lifelogs kwam alleen maar de vraag op waarom iemand zoveel onbenullige saaiheid per se publiek wil maken. Omdat zijn ego groter is dan de planeet of omdat hij helemaal geen ego heeft en hoopt dat een passerende surfer hem er in het voorbijgaan eentje cadeau doet?
To connect or not to be is het motto van de elektronische snelweg. Waarom zetten mensen een persoonlijke webstek op met foto's van hun kinderen en huisdieren? Zelfs zomerse barbecues en bedvertier worden ter publieke consumptie op het net gepost. Allicht omdat we bang zijn dat we anders onopgemerkt blijven.
On line-exhibitionisten zijn doodbrave lui die er alleen maar willen bij horen. Wat is het leven van een mens anders dan een voortdurende strijd om de oren van anderen? En als we onze aandacht niet in het ware leven krijgen, zoeken we hem wel in de virtuele wereld van het Internet.
Wie een nacht lang langs de dagboeken op Open Pages of Diarist.net surft, blijft achter met een gevoel alsof hij emotioneel geplunderd is. Het heeft veel weg van een gang rape: zoveel levensverhalen die aandacht opeisen, maar niets wat lijkt op een gesprek. Intimiteit onder vreemden bestaat niet. Op de persoonlijkheidsmarkt van het Internet is iedereen alleen bezig met zichzelf te promoten, niemand luistert. Eigenlijk stort je je ziel uit in een leegte.
“De naakte massa”, noemt de Amerikaanse professor Jeffrey Rosen het: we horen er alleen maar bij als we ons publiek blootgeven. Zelfs politici doen eraan mee: ze venten met imago's in plaats van met realisaties. Ken jezelf, zei het Griekse orakel weleer. Vandaag is het: druk jezelf uit tot elke prijs. En dat zelf is alleen nog een merk, bedoeld om op te vallen in de massa.
Je bent wat de anderen zeggen dat je bent en daarom moet alles publiek zijn. Elke vorm van innerlijkheid wordt als de pest gewantrouwd. Geen wonder dat het sociale isolement in onze samenleving nog nooit zo groot is geweest.
Milan Kundera voorspelde die ontwikkeling al een kwarteeuw geleden in Het Boek van de Lach en de Vergetelheid. Het Internet bestond nog niet, laat staan de weblog-cultuur. Kundera had het over een dreigende epidemie van grafomanie oftewel schrijfzucht: weldra zal iedereen schrijver zijn. En als schrijver kon hij zich perfect voorstellen wat voor een nachtmerrie dat betekende.
Waarom schrijven mensen? Omdat hun kinderen niet naar hen willen luisteren, oppert een taxichauffeur ergens in De Lach en de Vergetelheid. Hoe meer verval van de sociale relaties, hoe geïsoleerder het individu zich voelt, hoe sneller hij naar de pen zal grijpen als een laatste kans op zelfbehoud. Want niemand wil onopgemerkt verdwijnen in een onverschillige wereld en dus blazen we ons miezerige bestaan op tot een universum van woorden voor het te laat is.
Hoe minder mensen meemaken, hoe meer er geschreven wordt, stelt Milan Kundera vast. Een ontmoedigend gevoel dat iedere boekenrecensent kent als hij de productie van weer een nieuw seizoen over zijn bureau krijgt uitgestort.
De bruggepensioneerde in deze contreien die nog geen boekje geschreven heeft, krijgt meteen een prijs. Intussen vinden in landen zoals Afghanistan en Irak zoveel dramatische gebeurtenissen plaats die gillen om een meditatie over de menselijke conditie, maar daar pakt geen hond de pen op. Allicht hebben ze het veel te druk met overleven.
Grafomanie wordt pas een massa-epidemie als mensen te veel vrije tijd hebben en als er zich in de samenleving al decennialang geen belangrijke omwentelingen meer hebben voorgedaan. Alleen bij ontstentenis van oorlogen, revoluties en grote crisissen kan navelstaarderij verworden tot een heet onderwerp: me, myself and I.
Internauten bejubelen blogging als een explosie van communicatie en creativiteit: “Iedereen wordt zijn eigen uitgever, iedereen drukt zich uit.” Milan Kundera ziet net het omgekeerde: “Als algemeen isolement schrijfzucht veroorzaakt, dan versterkt algemene schrijfzucht juist het gevoel van isolement. Iedereen omringt zich met zijn geschriften als met een spiegelwand die andere stemmen buitensluit.”
Een samenleving waar iedereen schrijver is, is geen samenleving meer, maar “een tijd van universele doofheid en gebrek aan begrip”, waar iedereen zichzelf als middelpunt van het universum ziet. Wie wel eens in literaire kringen vertoeft, kan zich het schrikbeeld levendig voorstellen: allen snel weg van hier!
Grafomanie is geen communicatie, maar een ziekte, beste bloggers. En de enige remedie is: get a life! Nu iedereen in onze therapeutensamenleving onverpoosd met zelfexpressie bezig is, moet zwijgen dringend cultureel worden opgewaardeerd. Niets schittert meer dan een goed bewaard geheim. Een mens wordt pas interessant door wat hij te verbergen heeft.
Wil je toch een dagboek schrijven? Dat mag, zelfs als het propvol zelfmedelijden zit. Maar laat het dan wel een Geheim Dagboek zijn. Publicatie op het net zou bij wet verboden moeten worden. Een en ander voorkomt trouwens diepe schaamte achteraf.
Als tegenhanger van het legertje grafomanen voert Kundera in Het Boek van de Lach en de Vergetelheid ene Tamina op. Ze is een Tsjechische ballinge die geheel leeft van de herinnering aan haar dode man, de liefde van haar leven. Helaas, mettertijd begint ook die te verbleken. Haar dagboeken zouden de magie kunnen terugbrengen, maar die zijn bij hun overhaaste vlucht in 1968 achtergebleven in Praag. Tamina vindt geen betrouwbare koerier, dus kan ze haar dagboeken alleen terugkrijgen via de post. Een ondraaglijke gedachte, vindt ze: stel dat de geheime politie de intieme notities zou doorsnuffelen. Het zou alle magie vernietigen. Liever dan dat risico te lopen, vergeet Tamina haar grote liefde. Want ze weet: publieke intimiteit bestaat niet.'

zondag 12 september 2004

Twee helden

Ik ben niet tot idolatrie geneigd (en kijk niet vaak televisie), maar dit moet ik toch kwijt: ik zag vanavond op tv twee mannen die me erg na aan het hart liggen, te weten de vroege, pure, louter op stem, gitaar en mondharmonica bogende Bob Dylan (beelden die ik nog nooit had gezien), en vervolgens de indrukwekkende, waterogige Paul Auster, die me leert, én ervan overtuigt dat het, spijts alles, de moeite waard is om te geloven in het ideaal van democratie. ‘Ieder mens is gelijk, ieder heeft een eigen wil en persoonlijkheid – en we bewonen allemaal dezelfde planeet.’ Eenvoudige, maar zeer diepzinnige woorden. En hoe hij een passage uit Orakelnacht vertelt, de Flitcraft-episode, over hoe een man besluit zijn leven drastisch te veranderen nadat een balk vanaf een stelling tien hoog vlak naast hem op de grond is terechtgekomen: Auster vertelt deze fictieve gebeurtenis met intonaties en gebaren alsof het écht is gebeurd en verleent er zo een onweerstaanbare overtuigingskracht aan.

Gore reutemeteut

Ik ben op een krantenredactie. Yves Desmet loopt er rond, hij heeft een zéér stevige embonpoint. Plots word ik geroepen naar het gebouw aan de overkant van de straat. Ik moet er een snack brengen – dat blijkt een behoorlijk gore, goulashachtige substantie te zijn. Bruine derrie in een plastic potje. De bestemmeling ken ik niet, hij – of zij – woont op de eerste verdieping. B & N zijn ook van de partij, met hun dochter C. De trap naar de eerste verdieping is duidelijk de vrucht van een ziekelijke designer. Je moet je in alle bochten wringen om in de bocht niet met je hoofd tegen de treden van het volgende stuk te stoten. Boven komen we in de loft van een Japanse danseres. Overal staan en hangen ‘moderne kunstwerken’: fallussen, beelden van copulerende koppels, enfin, de hele gore reutemeteut die tegenwoordig de musea haalt. De kinderen van de Japanse zijn in de weer met kleurboeken en zagen hun moeder de oren van haar kop. Maar die heeft het te druk met het uitvoeren van Rosas-achtige passen op snoeiharde muziek… Ik heb genoeg van al die hippe artistiekerigheid en word wakker.

Mijn woordenboek (24)

AANMATIGEND
Aanmatigend is wie zich een kwaliteit aanmeet die hij niet heeft. Nu wil een vreemde wetmatigheid dat wij alleen de meest onzekere, onmeetbare, kwaliteiten het interessantst vinden: intelligentie, charme, generositeit… Wie met betrekking tot een van die kwaliteiten aanmatigend is, begeeft zich al helemaal op los zand en riskeert zwaar door de mand te vallen. De leugen van zijn aanmatiging vergt overigens zelfzekerheid, een hoogst onzekere kwaliteit maar om die reden zeer gegeerd – en dus een die bij voorkeur in aanmerking komt voor aanmatiging: we komen in verdubbelingen en sofismen terecht. Dat schept twijfel. De leugenachtige daadkracht van de voorgewende zelfzekerheid en de waarheid van de twijfel komen in de aanmatiging samen. (Volgt u mij nog?)

vrijdag 10 september 2004

Duizend

De duizendste pageview is een feit. Ik heb hem te danken aan een abonnee van de server ‘Chello Broadband GmbH, Oostenrijk’, en wie the f*** daar achter de toetsen zit, kan ik onmogelijk bevroeden natuurlijk. ’t Zal wel een dwaalgast zijn, maar ik ben er niet minder blij om. Bij deze zend ik deze bezoeker een welgemeend Grüss Gott!

50 * 27,35 * 3662

De dreigende wolken die in amper een uur tijd door het imploderen van het hogedrukgebied boven Schotland in de plaats zijn gekomen van de stralend blauwe hemel die ons het genot van een nazomer van enkele dagen heeft gebracht, verschaffen mij het ideale alibi om vroeger dan gepland huiswaarts te keren. (Nu ik dit zit te schrijven, schijnt de zon alweer.) In de Damse Vaart zwemt een golden retriever met een stok in zijn bek dwars door de groene drab naar het baasje op de oever. Ik luister naar ‘Eldorado’, een programma met frisse maar niet evidente nummers uit vijftig jaar popgeschiedenis dat het wat zeurderig ‘Zazou’ vervangt. Het zwaar onderschatte ‘De laatste Sovjet’ van De Kreuners, het mij onbekende ‘Bedbugs & Ballyhoo’ van Echo & The Bunnymen, ‘A real Mother for ya’ van Johnny Guitar Watson met de schitterende gitaarpartij, ‘Yes we can can’ van de voortreffelijk kwelende The Pointer Sisters en het tot tranen toe bewegende ‘Circle’ van Edie Brickell – daarvan trap je vanzelf een tandje bij. Na het keerpunt beginnen echter de culturele babbels van ‘Neon’ (vroeger ‘Dito’) en steekt er een stevige tegenwind op. Dat is het punt waarop ik beslis de kortste weg huiswaarts te kiezen. Ik word nog een paar keer opgehouden door het drukke verkeer aan leeglopende scholen.

Justegoei

Wij vernemen dat J gisteren in de late namiddag omstreeks zeventien uur in de B-laan, op amper driehonderd meter van zijn woning, door de federale politie werd tegengehouden en ter plekke onderworpen aan een alcoholcontrole. Wij vernemen ook dat J met zijn auto op weg was naar de school waar zijn oudste zoon (7) is ingeschreven, voor een oudercontact. Wij geven hier ter informatie en ter neutrale beoordeling mee dat die school zich op naar schatting een halve kilometer van de woning van J bevindt. Wij vernemen dat J te veel op had, wat ons niet verwondert want J heeft na de middag altíjd te veel op. Om die reden werd J onderworpen aan een boeteprocedure van rechtswege. Wij stellen vast dat tegen de voorgevel van J’s woning al maanden een herenfiets staat te verroesten: J’s fiets. Wij vinden wat J is overkomen niet prettig voor J. Wij zijn overigens altijd al van oordeel geweest dat de alcoholtolerantie te klein aan het worden is, omdat deze verminderde tolerantie mede het gevolg is van het onverantwoord gedrag van een kleine minderheid weggebruikers (meestal jongeren die tijdens de weekends met papa’s Golf tegen een boom knallen) maar ook omdat deze afgenomen tolerantie mede verantwoordelijk is voor de afbraak van het sociaal weefsel. Daarom hoeft J, die naar eigen zeggen ‘alleen maar één kriek had gedronken’ (wat wij moeilijk kunnen geloven want voor een alcoholpromille van – eveneens naar zijn zeggen – 0,35 is toch wel wat meer nodig), hoeft J dus niet beboet te worden omdat hij in kennelijke staat – maar zeker niet stomdronken of stiepelzat of kézze (zoals het hier in deze streek wordt gezegd) – per auto door de B-laan reed. Maar wij zeggen wel ‘justegoei’ (wat zoveel betekent dat J die boete ons inziens wél verdient en dat wij daarbij zelfs enig leedvermaak moeilijk weten te onderdrukken) omdat wij van oordeel zijn dat voor een verplaatsing van één kilometer – heen en terug, te weten tweemaal vijfhonderd meter, met een flinke rustpauze tussenin, tijdens het wachten namelijk op het altijd vertraging oplopende oudercontact – het gepast is de fiets te nemen in plaats van de auto, ook al staat die fiets al een hele tijd tegen de voorgevel van de eigen woning te verroesten. Om die reden zeggen wij: een dikke boete is wat J verdient.

Een origineel cadeau

‘Ja, wat moesten we geven voor hun vijftigste huwelijksverjaardag? Een video-installatie, een magnetron, een dvd-speler, een digitale camera? Dat hebben ze al allemaal, ze hebben alles. En dus besloten we hen op een weekje Oostenrijk te trakteren, in het hotel waar ze altijd heen gaan.’ ‘Zo’n hotel met houten balkons en geraniums voor de ramen?’ ‘Ja, je vindt er geen andere. Maar goed, alleen dat reisje betalen: dat leek ons niet genoeg. Daarom besloten we om hen, buiten hun weten om, ginds op te wachten. Kun je je het voorstellen: duizend kilometer van hier doodleuk met vier broers en zussen en alle partners in de lounge van een hotel zitten wachten op je ouders die in het geheel niet verwachten jou daar aan te treffen? Het werd een heel leuk weekend, dat kan ik je verzekeren. Ze waren er heel blij mee. Let wel, we zijn er niet langer dan twee dagen gebleven, zodat zij nog een dag of vijf voor zich alleen hadden. Iedereen was in de wolken… Behalve mijn jongste broer dan.’ ‘Hoe kwam dat?’ ‘Wel, wij kinderen waren er een dag eerder dan onze ouders. We waren volop een wandeling aan het maken in de bergen toen X besloot eens te bellen. Voorwendend dat hij gewoon in België zat, natuurlijk. Zomaar eens informeren of de reis voorspoedig verliep. Bleek dat ze nog maar een uur of wat te rijden hadden. Ze hadden veel sneller gereisd dan verwacht. Dan is mijn jongste broer, en die is toch ook al vijftig, inderhaast naar beneden gelopen om onze auto’s, die nog op de parking stonden en op die manier het beoogde effect zouden verknallen, te verplaatsen. Maar hij heeft zich daarbij zo gehaast dat hij gevallen is en enkele ribben kneusde. Hij ging wat minder uit de bol, ’s avonds bij de schnaps.’

donderdag 9 september 2004

Larmoyante driestuiversdramatiek

De meeste deelnemers van de leesclub die ik leid, vrouwen op gevorderde leeftijd, vonden het nog best te doen. Ikzelf echter heb De tweeling van Tessa de Loo, dat niet door mij was aangebracht, met almaar stijgende weerzin uitgelezen – en met 435 bladzijden stijging loopt dat al een flink eindje op. Het werd dan ook moeilijk om het gesprek in goede banen te leiden.
Verre van mij hier aan een detailkritiek te wagen, die zou moeten motiveren waarom ik dit boek, dat in nauwelijks tien jaar tijd toch zevenenveertig drukken heeft beleefd en daarmee wellicht een van de meest succesrijke Nederlandstalige romans is van na de oorlog, weerzinwekkend vind, wil ik hier toch wel het volgende kwijt.
Ik begin met het positieve: De Loo is in haar opzet geslaagd om in een tijd die daar klaarblijkelijk rijp voor was (denk aan het in diezelfde periode gepubliceerde, ophefmakende Hitlers gewillige beulen van Daniel Goldhagen) een verklaring te bieden voor de nu, post factum, onbegrijpelijk kritiekloze volgzaamheid van het Duitse volk kort voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het Wir haben es nicht gewusst krijgt bij haar een aannemelijke duiding – en dat is een grote verdienste. Dit werd ook in Duitsland naar waarde geschat want behalve de Trouw Publieksprijs kreeg De tweeling nog één andere literaire onderscheiding, een Duitse prijs die bedoeld is voor werken die een objectief licht werpen op de Duitse geschiedenis.
Zo, dat was goed. Verder staat er hier en daar nog een mooie zin in het boek, en presteert De Loo (of haar eindredacteur) het om hele flarden vrij vlot lezende tekst af te scheiden. Maar dat is het zowat.
Met literaire maatstaven gemeten gaat De tweeling volledig de mist in. Het verhaal is armetierig: twee zussen lopen elkaar na 45 jaar van elkaar gescheiden te hebben geleefd, de ene in Nederland, de andere in Duitsland, toevallig tegen het lijf in een Belgisch kuuroord en halen daar in oeverloze gesprekken hun beider verleden op. Hun poging om tot een verzoening te komen mislukt. Die verzoening is nodig want de Nederlandse heeft tijdens de oorlog joden helpen onderduiken terwijl de Duitse in diezelfde periode als nazi-sympathisante de ergste gruwelen meemaakte. That’s it. De gesprekken worden op vaak bijzonder knullige manier aan elkaar geflanst met stukjes rondleiding in Spa en beschrijvingen van wat beide zussen in de Spa’se horecazaken tot zich nemen – en dat is niet weinig.
De Loo slaagt er niet in om het ambitieuze, want in zijn naaktheid zeer veeleisende, stramien tot literaire kwaliteit op te tillen. Het toeval bijvoorbeeld dat de ontmoeting van beide zussen kenmerkt, wordt nergens aannemelijk gemaakt.
De twee werelden staan diametraal tegenover elkaar, de figuren die ze bevolken zijn karikaturen. De karaktertrekken worden gemanipuleerd in functie van de hierboven aangehaalde these: de Nederlanders waren niet allemaal goed, de Duitsers waren niet allemaal slecht.
Het spreekt voor zich dat met een zo ambitieuze, moraliserende boodschap, in zo’n beladen domein van onze gemeenschappelijke geschiedenis, de grootste voorzichtigheid aangewezen is. Denk maar aan hoe bijvoorbeeld Levi en Semprun over de kampen schrijven, of Konrád over het Hongaarse conflict in 1956. Niets daarvan bij De Loo. Zij struint op lompe voeten door de porseleinwinkel van de recente geschiedenis. Haar stijl is krakkemikkig, ze grossiert in clichés, te veel zinnen lopen mank. Expliciteringen laten de lezer niets te raden over. Haar eigen, op zich oirbare uitgangspunt – je mag individuen niet wegspoelen met het badwater van de grotere groep – leeft De Loo niet na door bijvoorbeeld alle katholieken op één hoop te gooien. Alsof er nergens in het Duitse Rijk een goede katholiek zou te vinden geweest zijn… Ze bezondigt zich om de haverklap aan theatraliteit, larmoyante driestuiversdramatiek, schoolmeesterachtig gedram, te ver gezochte en geforceerde symboliek…
Dat alles maakt de lectuur van De tweeling tot een bijzonder pijnlijke, ja zelfs gênante ervaring. In die mate zelfs dat ik me op een gegeven ogenblik afvroeg in hoeverre het nog wel moreel verantwoord is om het leed van miljoenen te gebruiken voor het produceren van zo’n onding.

Uit het nieuws

Een rapport van de Université Catholique de Louvain is formeel en dus wordt het stilaan een officieel erkende waarheid: ‘Zonder forse maatregelen staat België tegen het einde van de eeuw een ingrijpende klimaatswijziging te wachten. Een eerste verandering is dat de temperatuur zal stijgen. In vergelijking met het eind van de twintigste eeuw zal het 1,7 tot 4,9 graden warmer zijn in de winter en 2,4 tot 6,6 graden warmer in de zomer. […] Ook de hoeveelheid neerslag en de spreiding ervan over het jaar zal veranderen. Voor de winters is de verwachting een toename van 6 tot 23 procent neerslag. In de zomer varieert het van een status-quo tot een daling met 50 procent. Voorts kunnen stormen heviger de kop op steken. Het risico op overstromingen neemt toe. Rivieren dreigen buiten hun oevers te treden, omdat door de voorspelde toename van neerslag in de winter het grondwaterpeil en het debiet van de waterlopen stijgen. Een stijging van het gemiddelde zeepeil met 1 meter kan er bovendien toe leiden dat 63.000 hectare onder zeeniveau komt te liggen. Bij een mogelijke stijging van 8 meter over duizend jaar zal meer dan een tiende van het Belgisch grondgebied onder water liggen. Voorts stevent dit land af op een hertekening van de kaart van planten- en diersoorten. Soorten die in warmere streken leven, zullen opschuiven naar het noorden. Dat is nu al merkbaar in Europa, aan de hand van libellen, mieren, vlinders, mossen, algen en dergelijke. De beuk zal in België uiteindelijk niet meer gedijen. Daarnaast dreigt een fatale verdroging van het natuurgebied de Hoge Venen. Zet de huidige achteruitgang zich door, dan verdwijnt op den duur alle veen. De landbouw zal aanvankelijk niet veel schade ondervinden van een klimaatswijziging. Sommige gewassen zullen zelfs voordeel hebben bij een beetje meer warmte. Maar bij een gemiddelde stijging van meer dan 3 graden Celsius zullen vele gewassen het moeilijk krijgen. De opbrengst zal dan ook dalen. Een klimaatsverandering brengt ook gezondheidsrisico's mee. Het risico op malaria neemt toe. Hooikoortslijders krijgen het moeilijker door een verlengde aanwezigheid van pollen in de lucht. Ook zullen er meer gevallen zijn van de ziekte van Lyme, die verspreid wordt door teken. Dat probleem steekt al sinds 1990 in toenemende mate de kop op.’ (bron: De Morgen)

Uit het nieuws

Ongeveer één Duitser op de vijf (21 procent) is voorstander van de heropbouw van de Berlijnse Muur, die bijna 15 jaar geleden werd gesloopt. (bron: www.standaard.be)

woensdag 8 september 2004

35 * 25,95 * 3612

040908 - 18:25
’t Is zo’n rit waarvan je al meteen voelt dat je beter thuis was gebleven. Ik start sloom, stoempend tegen de noordoostenbries in. Ik krijg er nauwelijks vaart in. Ik ben op den duur leeg, ik besta nog louter uit allesbehalve machtige op en neer gaande dijen en wind. Ik ben de wind, denk ik, maar dat slaat nergens op. Voor het overige denk ik aan niets. Ik hunker naar het keerpunt. Ik bereik het met een gemiddelde van zesentwintig en half op de teller. Daarna gaat het toch wat beter, maar hoewel de wind nu stevig in de rug blaast, kom ik nauwelijks boven de dertig uit. Ik besluit mijn rit wat in te korten, en daardoor kom ik waar ik nooit kom: aan Hollevoet bovenop Oedelem-berg. Naar rechts afslaand schaats ik onbedachtzaam over het grind. Ik glijd. Ik glijd uit. En val. Ik geraak niet tijdig uit mijn klikpedaal en vang werktuiglijk de schok op met mijn rechterhand. Geen erg. Toch niet aan mij. Mijn versnellingsapparaat daarentegen heeft wel averij opgelopen: het ligt in de knoop. Lusteloos en af en toe mijn ketting dóórtrappend peddel ik naar huis.

Afkicken

040908 - 18:20
Om de een of andere reden slaag ik er niet mijn nieuwe entries te posten. Verdomme, wat is er aan de hand. Net nu het zo goed begon te gaan met de bezoekersaantallen… Ik word er zenuwachtig van, probeer het wel tien keer. Ik vertoon afkickverschijnselen: bloggen werkt verslavend. En dan maar de kinderen met een scheef oog bekijken als ze aan het chatten zijn…

Derde verjaardag

040908 - 7:45
Ha, we zijn weer bijna zover. De derde verjaardag komt eraan. Nine eleven! We zullen het weer allemaal over ons heen krijgen: de feiten van die dag, de politieke duiding, de randreportages over de heldhaftige brandweer en de treurende nabestaanden en de architectonische invulling van Ground Zero… En we zullen vooral die beelden opnieuw zien: voor de tweehonderdvierendertigste keer inmiddels zullen we zien hoe die vliegtuigen zich in de torens boren, voor de tweehonderdvijfendertigste keer, de tweehonderdzesendertigste keer, de tweehonderdzevenendertigste keer, de tweehonderdachtendertigste keer… Ha, wat zien we er naar uit, naar twaalf september…

dinsdag 7 september 2004

Successierechten

Hij zit naast de oude vrouw die zijn moeder opeens geworden is; aan de andere kant van de tafel een kale man met onberispelijke das en een duur polshorloge. Waar hij, jawel, enkele malen op kijkt. Een man van cijfers. Er wordt over sterven gesproken. Gebeurt dat in de eerste drie jaar, dan is het zoveel procent. Wacht zijn moeder nog wat langer, dan wordt het zoveel. Zij ziet er breekbaar uit. Achter haar sluit iemand het rolluik dat de achterkanten van de robuuste geldautomaten in de publiek toegankelijke ruimte naast dit kantoortje aan het zicht moet onttrekken. Twee mannen met kogelvesten en plofkoffers komen binnen. Driemaal herhaalt de moeder dezelfde vraag. Driemaal probeert de kale man met onberispelijke das en polshorloge haar gerust te stellen. Wat moet er nu concreet gebeuren? ‘De bank bewaart en beheert.’ Het klinkt als een bezwering. ‘De mens wikt, God beschikt’, denkt de zoon. Hij probeert begrip op te brengen voor de kale man, die al bij al toch heel omzichtig omspringt met deze heikele situatie. Successierechten of schenking, al dan niet onderhands. Hij kijkt nog eens naar zijn moeder. Zij kijkt naar hem: beslis jij maar. Hoe lang nog? Hoeveel procent?

Picture of the day

Ik heb mijn tweede POD-award binnen op mijn fotoblog! Blij natuurlijk, maar toch deze bedenking: ik krijg de pluimen voor foto’s die ik zelf minder goed vind, foto’s die zeker geen technische hoogstandjes zijn. De eerste ‘bekroonde’ foto was een lucky shot, vanuit de heup als het ware. Bovendien was de flits afgegaan: een blasfemie! En deze, met de huisnummers, had het kleinste kind scherp in beeld kunnen brengen: een vlakke muur in fel zonlicht. Komt daar bij dat ik nog gecropt heb ook, ik bedoel: met Photoshop geknipt en gedraaid, zodat de compositie min of meer symmetrisch kwam te staan. En dat is, om de een of andere reden die ik hier nog wel eens in mijn fotografierubriekje zal uitspitten, absolutely not done! Nu, wat er ook van zij: ik lijk een stekje te verwerven in fotoblogland, en hoop u, lezers van deze bladzijden die dat nog niet wisten, ook daar eens te mogen verwelkomen…

maandag 6 september 2004

Mijn woordenboek (23)

AANLOOP
Hoe langer de aanloop, hoe onzekerder de afloop. De verspringer kan uitgeput aan het afdrukpunt verschijnen. Maar hij heeft zijn aanloop wel nodig. Die moet juist lang genoeg zijn. Een te lange aanloop is een omslachtige vorm van aarzelen.
Het beeld van de verspringer is misschien te eenduidig: veel vaker is het afdrukpunt niet even zichtbaar als de brede witte streep van plasticine die door iedereen in het atletiekstadion kan worden gezien. Meestal is de grens tussen aanloop en sprong vaag. Neem het leven: wat is aanloop, wat is sprong? En als dat al duidelijk is: waar in de zandbak kom je neer?

Gehoord door een openstaand raam in mijn straat

Man: ‘Leg dat mes neer!’
Vrouw: ‘Maar…’
Man: ‘Leg dat mes neer, zeg ik je! Doe niet onnozel.’
Vrouw: ‘…’
Man: ‘Leg dat mes neer, en ga op het bed liggen!’

zondag 5 september 2004

Le monde tourne mal…

B belt: heb je het nieuws gezien, die schandalige opeenvolging van beelden uit Noord-Ossetië en beelden van de ‘Gordel’, die als sportactiviteit vermomde politieke provocatie van Vlamingen in Brussel? De regie van de wansmaak. Neen, B, ik kijk niet meer naar het televisiejournaal. P belt, een beetje ontredderd en aanspraak zoekend: heb je ‘Panorama’ gezien, over die opleidingskampen voor kinderen in Soedan; kinderen die ontmenselijkt worden en daarna worden opgeleid tot levende bom, een langetermijnstrategie van Al Qaeda? Neen, P, ik sluit mij daarvoor af. En dan jwl’s verzuchting (4 september)… Ach, wat moet je doen? Wij zijn de leden van een middelmatig spelend orkestje op een schip dat vaart in een ijsbergengebied – en de kapitein zit in de lounge aan de champagne. Laten wij elkaar troosten met (een poging tot) schoonheid – en als we dat niet kunnen, laten wij dan minstens de schoonheid toe tot onszelf in de hoop dat wij anderen, onze kinderen bijvoorbeeld, daarmee inspireren.

54 * 29,20 * 3577

‘Je zal weer weten waarover je moet schrijven!’ We zijn bijna thuis en D, trouwe lezer van deze kolommen, denkt met me mee. Tja, wat had ik in godsnaam moeten schrijven over deze saaie, geschiedenisloze rit? We waren maar met z’n drieën op de afspraak, we reden dat saaie tempootje van een beetje boven de dertig, de zon boorde zich oersaai een gat in de ochtendnevel, D en ik wisselden elkaar met saaie regelmaat af aan de kop van ons zwijgende groepje: voor F lag het aangehouden gemiddelde iets te hoog om ‘kop te trekken’. Geen valpartijen, geen ornithologische waarnemingen, geen speciaal volk op straat… ‘Je zal weer weten waarover je moet schrijven!’ Inderdaad, F’s pedaalbreuk in de laatste kilometer was in vergelijking met al het voorgaande bijzonder spectaculair. Hij kon niet anders dan zich op sleeptouw te laten nemen. Het incident was, met het oog op het invullen van deze rubriek, welkom. Maar, D, we hadden toch ook nog het helmincident gehad, helemaal in het begin van de rit? Dat ging zo: op de plek van afspraak, de aanlegsteiger van de Lamme Goedzak, de toeristische pendelboot tussen Damme en Brugge, staat een bank. En op die bank had ik mijn fietshelm gelegd. We vertrokken, en ik realiseerde mij pas een kilometer of zes verder, toen voorhoofdzweet mijn wenkbrauw poogde over te steken, dat ik mijn helm niet op had (die houdt het zweet een tijdje langer tegen). Terug dus naar die bank: fietsen is fietsen, veel belang heeft het niet langs waar. De helm was weg. De kans dat hij de dief past is klein: ik heb een buitensporig groot hoofd. Vol met muizenissen en tobberijen. Over wat ik nu weer over mijn fietsritje moet schrijven, bijvoorbeeld…

In memoriam Bram (Bram Vermeulen 1947-2004)

Jij zegt dan wel dat je een steen in de rivier hebt gelegd. Dat doen wij allemaal, elk op zijn manier. En nooit, inderdaad, zal de rivier daarna dezelfde zijn. Maar slechts weinigen slagen erin haar loop te verleggen, laat staan een overstroming te veroorzaken. Ik zag je gisteren op tv nog een laatste keer dat frisse water induiken: het zwembad van de Toscaanse villa waar je hart brak. Het deed me denken aan Paul Snoeks zwemmer. Zoiets. Een losse associatie. Een heel klein steentje in vergelijking met jouw rots. Beter kan ik het niet verwoorden.

zaterdag 4 september 2004

Mijn woordenboek (22)

AANLEIDING
Je hebt dingen die zich uit zichzelf nooit zouden voltrekken, ze hebben een aanleiding nodig. Die komt dan van buitenaf en meestal onverwacht. Een aanleiding sorteert, in verhouding, grote effecten. Wat volgde er niet allemaal uit dat onverschrokken geweerschot, in Sarajevo gelost; dat bleef nagalmen tot in de zompige loopgraven van Ieper en Verdun. Tegelijk is een aanleiding uit zichzelf nooit sterk genoeg om te leiden tot wat zij leidt. En dat is heus niet omdat een aanleiding vaak futiel is, want dat is ze soms níet. Wel is het zo dat datgene wat ingrijpend door de aanleiding wordt beïnvloed, die gevolgen al in zekere zin in zich moet hebben gedragen. Een aanleiding is geen oorzaak. Als er sprake is van een aanleiding moet er altijd al iets aan het gisten zijn geweest. De documentaire over longkanker vormde de aanleiding tot zijn bezoek aan de dokter – en zo tot zijn genezing. Je mag er zeker van zijn dat ‘hij’ al iets heeft gevoeld… De kras op het aanrecht van gezoete blauwsteen vormde de aanleiding voor de bittere echtelijke ruzie – en zo tot de scheiding. Ach, ze waren zonder die kras ook wel op dat punt uitgekomen, alleen hadden ze dan een andere aanleiding nodig gehad. De vlindervleugelslag in het Amazonewoud kan – via niet te doorgronden accumulaties van luchtverplaatsingen – aanleiding zijn, geen oorzaak, van een storm in Spanje. Het belang dat de aanleiding (voor zover traceerbaar) post factum krijgt, heeft ze nooit uit zichzelf. Heel veel aanleidingen leiden tot niets …en zijn dan ook geen aanleiding. Maar ze hádden het wel kunnen zijn.

De lezer is vrij

Dag X,
In de eerste plaats: bedankt voor de belangstelling. Het doet plezier te weten dat wat ik schrijf en maak gelezen en gezien wordt, en dat die dingen dan blijkbaar ook nog in staat zijn om gevoelens teweeg te brengen. Bij jou wekken de teksten verwondering op, blijkbaar. Vanwege mijn ‘wantrouwige’ kijk op de ‘wereldse gebeurtenissen’.
(…) [I]k dank de goden dat ik niet een jaar of twee eerder met dit weblogspelletje ben begonnen want dan zou het er allemaal nog veel zwarter hebben uitgezien. Ik kan natuurlijk aan mijn – inderdaad kritische, wantrouwige, pessimistische, negativistische – basishouding niet veel veranderen (en ik heb daar ook geen zin in), maar ik denk toch dat uit wat ik op de weblog plaats blijkt dat ik mijn best doe om hier en daar een wat luchtiger toon aan te slaan. Maar misschien moet ik jouw kritiek ter harte nemen (zeker ook omdat jij niet de eerste bent), en nog meer tegen mijn aard ingaan.
Overigens blijf ik de overtuiging toegedaan dat de kwaliteit van een tekst nooit of te nimmer te danken c.q. te wijten is aan de instelling waarmee hij is geschreven.
[…]
Ik vind het […] hoe dan ook belangrijk dat er geen al te groot verschil ontstaat tussen het persoonlijke aanvoelen en de veruitwendiging daarvan. En wat de teksten betreft: een kritische houding ten aanzien van de gebeurtenissen in de wereld is en blijft belangrijk, op welke beperkte schaal ook – en iedereen is vrij om er kennis van te nemen.
Van harte,

vrijdag 3 september 2004

Televisie uit venster gegooid te B.

Ik ben niet vrij van enige sensatiezucht en kan mij als mens met brede interessesfeer altijd verschuilen achter de morele plicht goed geïnformeerd te blijven, dus kijk ik, nadat ik op de radio heb gehoord dat het gijzelingsdrama in een school in Noord-Ossetië aan zijn ontknoping toe is, naar het televisiejournaal van 13 uur op de VRT. De beelden ‘stromen’ binnen en zijn – hoera voor de kijkcijfers! – ‘schokkend’: halfnaakte kinderen rennen tussen soldaten met machinegeweren naar buiten en storten zich op het water dat hen wordt aangereikt. Velen zijn bebloed. ‘Schokkend’, inderdaad tussen aanhalingstekens want van het echte drama dat zich heeft afgespeeld en dat wij niet te zien krijgen, kunnen we ons op basis van deze beelden geen idee vormen. Het is goed te beseffen dat eigenlijk deze beelden zich voor die ongetoonde realiteit schuiven en dat ze dus, hoe reëel ze ook lijken, in hoge mate fictionaliserend werken. Je ziet hoe de camera focust. Bijvoorbeeld op een meisje dat in de armen valt van een oudere vrouw die met radeloosheid in de ogen buiten stond te wachten: als die smetteloos witte bloes maar niet bedorven wordt door al dat bloed. Of op een vrouw met een opvallend rode jurk, die op eigen kracht naar buiten loopt en dan neerzijgt in de armen van een knappe soldaat. Een beetje later, op ándere en dus ook ánders geregisseerde beelden, zien we haar opnieuw, buiten de focus, hoe ze bedremmeld van haar inmiddels ergens neergeplante brancard opstaat en rondkijkt. Je kunt hier van alles bij verzinnen, maar het zou ongepast zijn dat neer te schrijven. Tussen al dat ‘schokkende’ door gaan oog en geest op zoek naar anekdotes om zich aan vast te klampen. En dat lukt aardig, we blijven per slot van rekening mensen met, per definitie, een beperkt incasseringsvermogen.
Hard komt dan ook de uppercut aan die de VRT na dit verslag toedient. Wat nu volgt is écht schokkend, ik weet niet wat me overkomt. We worden meegenomen naar de tweede schooldag in een klasje ergens te lande. ‘Wat ervaren kinderen bij een dergelijk drama?’ is de titel van deze topic. Een clever kereltje op de voorlaatste bank antwoordt in de plaatselijke variant van het verkavelings-Vlaams op de onnozel geformuleerde vraag van zijn juf: ‘Ja, dat zou wel eng zijn (eng!) als er hier van die terroristen zouden binnenvallen…’ Kijk, deze beelden maken mij echt woedend. Als ik zie hoe de angst er zo wordt ingepompt…; hoe het onnoemelijke en ontoonbare leed van een paar honderd Noord-Ossetische kinderen en hun ouders schaamteloos wordt gebruikt om de vadsige, verwende, Vlaamse bevolking misnoegd en ontevreden en vooral angstig te houden, dan… Ik spring op, pak de tv op en gooi hem…

Waarom wij roken en drinken

Jared Diamond geeft in De derde chimpansee een interessante verklaring voor het zeer onproductieve roken en drinken en andere vormen van zelfdestructie waaraan de mens zich overlevert. Hij begint met de waarneming van de paradijsvogel, hoe die een anderhalve meter lange staart achter zich aansleept – wat toch wel erg hinderlijk is en in die zin ook zelfdestructief. Hoe kan die paradijsvogel met zo’n ‘nadeel’ vrouwtjes imponeren en zodoende de eigen soort continueren? Hoe kunnen mensen die zichzelf het nadeel berokkenen van zich aan een lichaamsvreemd en ongezond chemisch bestanddeel te verslaven, evolutionair gesproken aantrekkelijk zijn? Diamonds verklaring is eenvoudig: een roker is, ondanks vieze adem en allerlei ander ongerief, seksueel aantrekkelijker dan een niet-roker omdat hij met zijn gedrag te kennen geeft dat hij ondanks dat mankement of die handicap toch nog mannelijk en sterk overkomt – en de vrouwtjes trappen daar in. Net zoals de vrouwtjes-paradijsvogels zich laten imponeren door die anderhalve meter staart: kijk eens wat die achter zich aan sleurt, en toch kan hij nog vliegen! – zo zeggen mensenvrouwtjes: kijk, die droker ziet er even patent uit als die niet-droker, dus moet hij wel sterker zijn! ’t Is een geval van eenvoudige evolutionair bepaalde misleiding en zelfmisleiding… (Overigens kunnen, waar het de mens betreft, de noties mannetje en vrouwtje net zo goed worden omgekeerd…)

donderdag 2 september 2004

32 * 29,37 * 3523

Ik ga op weg met de radio op Klara en hoor in het programma ‘De Tuin van Eden’ schitterende muziek –ik kopieer hier van de website: ‘Marin Marais: Tombeau pour Monsieur de Ste Colombe (Philippe Pierlot, basgamba; Sophie Watillon, basgamba; Rolf Lislevand, theorbe) - Ricercar RIC-118100; anoniem: Lullay, lullay (Margaret Philpot) - Hyperion GAW-21238; Alasdair Fraser: Tommy’s Tarbukas (Alasdair Fraser, viool; Sharon Shannon, accordeon; & groep) - Vertical Records VERT-52; trad.: Blackberry blossoms (Abbey Lincoln, voc; o.m. Joe Lovano, tenorsax) - Gitanes Jazz 549 101-2’. De avond valt, ik fiets maar wat en merk dat ik opeens aan 33 zit, zonder al te veel moeite te moeten doen. Veel zien doe ik niet omdat ik zo intens naar de muziek luister. Er staat geen wind. Ik stap even af bij J en L, maar daar zijn ze waarschijnlijk net bezig de kinderen in bed te stoppen, en bij mijn moeder. Daardoor, en door de verzuring die na deze stops onmiddellijk intreedt en ik geen snelheid meer maak, daalt mijn gemiddelde nog aanzienlijk. Langs de Nijverheidsstraat neem ik voorrang van links op een Dax-brommertje (ik wapper verontschuldigend met het handje), en aan de Kruispoort zie ik aan het stuur van een Volkswagen een jonge vrouw met lang blond haar dat zich over haar door toedoen van de veiligheidsriem goed geprononceerde borsten vleit, geheel zeemeerminsgewijs, maar dat kan niet want een zeemeermin kan door die staart onmogelijk de voetpedalen van een auto bedienen…

Uit het nieuws

Terwijl overal, althans in de rijke westerse wereld, zogezegd om de verhuizing van bedrijven naar het goedkopere Oosten tegen te gaan wordt onderhandeld over meer uren werken voor hetzelfde geld, raakte in Duitsland bekend dat het afgelopen jaar de lonen en vergoedingen van de topmanagers met elf procent zijn gestegen.

Fotografie (4)

DE TOEKOMSTIGE CHARME VAN HET BIJNA-OUDE
Soms zie je een oude auto, nog niet een oldtimer maar gewoon een auto van ergens eind de jaren zeventig of begin tachtig: hoekig, hier en daar wat chroom en wat roestplekken, effenaf lelijk eigenlijk. Maar al met de beginnende charme van het bijna-oude. En je denkt: daar zou ik een foto van kunnen maken. Maar je doet het niet want binnen tien jaar zijn die ándere auto’s, die ernaast geparkeerd staan, óók bijna-oud. En dus zou je die net zo goed nu al kunnen fotograferen. Je kunt anticiperen op de toekomstige charme van het bijna-oude, maar je voelt dat dit niet kan. Hier raak je aan de zwakheid van de beweegreden om het nu-al-oude, het pittoreske, het nostalgieke te fotograferen. Dat soort foto’s is gedoemd oninteressant te blijven. De tijd haalt ze altijd in.

Eén letter verschil

‘Ach, drink nog eentje. Ge gaat toch niet flauw doen. Ge leeft toch maar één keer?’
‘Tja, als ge het zo bekijkt. Gij zegt dat ge maar één leven hebt. Ik zeg dat ik maar één lever heb.’

woensdag 1 september 2004

Mijn woordenboek (21)

AANKUNNEN
Meestal is datgene waarvan je zegt dat je het aankunt iets groots, in elk geval iets dat groter is dan datgene wat je alleen maar kúnt. Koffie zetten is niet een kwestie van aankunnen. Iemand kan een moeilijke opdracht aan, een ongewone hindernis, een veeleisende job. Een overdosis informatie, dat ligt al moeilijker. We zijn geen Atlassen. Een relatie moet je ook aankunnen, of een precaire situatie zoals een ziekte. Of het leven. Dat laatste is al zo omvattend en groot en onontkoombaar dat de notie aankunnen hier meestal enkel nog ter sprake komt voor zover het eigenlijk gaat om: níet aankunnen. Meestal zeg je dat je het leven aankunt om het tegendeel te verbloemen.

Fotografie (3)

MENSEN FOTOGRAFEREN, MAAR WAAR HOUDT HET OP?
Je kunt, eventueel verdekt opgesteld, willekeurige, onbekende mensen fotograferen. In het straatbeeld bijvoorbeeld, of op café. Maar dan merk je algauw dat je daarmee kunt bezig blíjven: er zijn zo véél mensen! Waarom deze wel en een ander niet fotograferen? Als je daarover nadenkt, merk je al vlug dat het de situatie is (eventueel iets anekdotisch), of formele kwaliteiten (kleur, compositie…), of een emotioneel engagement, die uiteindelijk dit onderwerp interessant moeten maken. Op zichzelf is een mens geen interessant onderwerp. Net zo min als dieren, planten, huizen, landschappen...