vrijdag 31 augustus 2012

schrikkel 236

Die kat interesseert me natuurlijk geen zak, wel de boodschap en vooral hoe hij wordt gebracht. Reeds met typografie en lay-out, het algemeen voorkomen zeg maar, gaat een en ander behoorlijk in de mist. De vormgeving van het titelwoord ‘VERMIST’ is inadequaat. ’t Is te blitz, ’t zou iets ingetogeners mogen.  De boodschap is per slot van rekening treurig. Heeft de steller met dat verdwijn-perspectief willen illustreren dat zijn katje is verdwenen, een overeenkomst betrachtend tussen vorm en inhoud? Dat lijkt weinig waarschijnlijk, nietwaar? De foto is in de breedte uitgerokken. Beeld en tekst verhouden zich slecht tot elkaar. Er had een witregel tussen gemogen. En de tekst had beter ook rechts uitgelijnd geweest, nu zit er aan die kant te veel wit in de marge. Laat ons eens die tekst van naderbij bekijken… (De schoolfrik in me komt boven – u moet het mij vergeven, ik kan dat trekje maar heel zelden botvieren.) ‘Vermist kat(vrouwtje) is weglopen op 10 augustus. Heeft in kattenhalsband waar in nummer staat die niet klopt. Als je haar vind gelieve te bellen…’ Sic, dus. En dan volgen de nummers, en ook nog een adres voor het geval u het beest eigenhandig bij zijn baasje wenst af te leveren. Hopelijk keert het niet tegen zijn zin naar huis terug.

los ingeslagen 7

120730 We hadden het over onze ‘paradijselijke vakantieplekken’, oorden waar alles samenviel, waar we (even) perfect gelukkig waren. S. vertelde over Bonnieux, ik over Saint-Nazaire-le-Désert, A. over een arm gezin in Colombia en een in Nepal, waar ze telkens in het bed van de grootouders had mogen slapen: mensen die alles wat ze hadden inzetten om aan de heilige plicht van de gastvrijheid te voldoen.

A. vertelde dan ook over haar paradise lost: de tuin van haar ouderlijk huis. Groot, ommuurd, met geleide perelaars afgezet. De dagindeling van haar moeder. Om vijf uur op. Voor vijf maaltijden daags zorgen. Het ritme van het landwerk en de assistentie daarbij. Op sommige oogstdagen moesten wel twintig mensen worden gevoed. Alles kwam uit die tuin of van eigen dieren. Een bijna volmaakte autarkie want slechts af en toe moest er een stukje vis worden gekocht, een paar bananen, een netje appelsienen.
En dan was er het verhaal van de moeder van A’s moeder. A’s moeder verloor haar moeder op vierjarige leeftijd. De omstandigheden werden nooit opgehelderd maar het was langs een kanaal en drie maanden na de geboorte van A’s moeders jongste zus en nadat A’s grootmoeder al eens te kennen had gegeven dat ze het niet meer aankon. Wat niet meer aankon? Was dit een postnatale depressie? Toen bestond die term nog niet maar het fenomeen ongetwijfeld wel. Was dit zelfmoord? Er is een ware toedracht maar wie kent die ware toedracht? A. zelf heeft hier nog maar sinds kort weet van. Ze durft het haar eigen moeder, tachtig nu, niet te vragen want misschien verkeert zij in een waan waarin ze beter kan blijven. A. vernam het van haar oudtante Thérèse, maar ze zou meer details willen weten. Is die tante Thérèse nog in leven?, vragen we. Ja, maar ze is negentig en ze woont ergens diep in Frankrijk. Dat mag geen bezwaar vormen, A., je moet ernaartoe. Je moet het haar vragen, nu het nog kan. De tijd is kort, je mag niet te lang wachten.

2975

Gent - 120503

donderdag 30 augustus 2012

schrikkel 235

Een zomerse woensdagochtend, een uur of half acht. Ik ga brood halen bij de bakker en zie, wanneer ik oostwaarts terugkeer, de zon onze straat binnentuimelen. Ik kijk uit naar de dag, ben blij met dit licht, verheug mij op wat komen gaat en popel om er met zin en energie in te vliegen. Maar eerst is er een ontbijt met koffie en vers brood, S. zal ondertussen wel wakker zijn.

2974

Brugge, Ezelstraat - 120430

woensdag 29 augustus 2012

schrikkel 234

Schoonmaken is niet mijn sterkste punt, we hadden het er hier al over. Ik neem me al de hele zomer voor een ‘grote kuis’ te plegen, maar het komt er maar niet van en de zomer is alweer voorbij – ook al is hij niet eens echt mooi geweest. (Het lijkt wel of hij nooit begonnen is. Hooguit was er een keer of twee, drie een valse start. Maar het was telkens rap voorbij. Dan begon het weer te waaien en zetten er wolken aan en die brachten regen mee die alles deed glanzen en reinigde en zuiverde en al het vuil wegspoelde. Maar niet het stof op mijn meubelen en niet alleen mijn meubelen. Neen, dat spoelde de regen niet weg want het regent niet binnen. Valt er dan nog eens licht op, op die meubelen, van dat late zomerlicht, het late licht van een laatste zonnige dag, dan zie ik de tienduizenden stofpartikels liggen en dan neem ik de ornamentele keien weg (keien uit Italië, Sangatte, de Ardennen, scherpe en verweerde keien, zwarte maar ook crèmekleurige en geaderde keien, en ook schelpjes, ‘torentjes’ uit De Panne, die S. altijd feilloos weet te vinden, zoals K. altijd gave keien vindt onderaan Cap Gris Nez of N. klavertjes-vier in ik weet niet welke klavertjeswei), dan neem ik dus de ornamentele keien en schelpen weg en dan zie ik pas goed hoeveel stof er ligt op dat meubel en ik wil het niet weten hoeveel er ook nog eens bovenop de lijsten aan de muur en de richels van mijn kast en op de vensterbanken en het schouwblad ligt. En ik neem met een vod het stof weg en ik zucht.)

2973

Brugge, Grauwwerkersstraat - 120430

dinsdag 28 augustus 2012

gele auto 7

120604

schrikkel 233

Zo iemand openlijk fotograferen, neen, dat durf ik niet. Ik vind het indiscreet, en ik ben beducht voor de reacties van haar mannelijk gezelschap – in dit geval een zestal volwassen donkere types (broers?, vader?, eigenaar?). Maar anderzijds lokt die klederdracht mijn observatie uit, en tegelijk – ik ben nu eenmaal fotograaf – een reflex om dit voor Brugge uitzonderlijke beeld vast te leggen. Bovendien kan ik, me dunkt, geen privacy schenden want er is geen privacy zichtbaar – tenzij deze volledig in die donkere ogen te situeren valt. En dus schiet ik, vanuit de heup. Ik onthul niets, ik toon enkel de verhulling. Het resultaat, dat weet ik, is niet bepaald iets om trots op te zijn. Ik mag al blij zijn dat ze erop staat. Maar het steelse is, precies door die slechte kadrering maar ook door het schuinse, vastgelegd, en meteen ook een soort van verband tussen mijn tersluiksheid en haar versluiering.

reactie

Olympische Spelen. Wat me stoorde aan de atleten die meestapten in de optocht achteraf, na het spektakel dus, was dat velen van hen - ietwat onnozel - alles met hun gsm's aan het filmen waren en helemaal niet trots en zelfbewust meestapten. Il faut être à la hauteur, zeggen de Fransen, waarmee ze bedoelen dat je opgewassen moet zijn tegen een toestand, qu'il faut assumer ... Welnu, die atleten zaten zich te vergapen aan het spektakel rond hen, kiekjes en filmpjes te maken, en vergaten dat zij daar op een waardige manier deel van konden maken. Ik vond dat een beetje pover. Wat je te zien kreeg was een gsm-ende optocht.

S.

2972

Brugge, Ezelstraat - 120430

maandag 27 augustus 2012

schrikkel 232

Brugge heeft zijn jaarlijkse Heilige Bloedprocessie maar om de vijf jaar rukt ook de Gouden Boomstoet uit, een driedimensionaal stripverhaal dat enkele notoire bladzijden uit het geschiedenisboek van de stad moet verbeelden. Ik heb die stoet nooit gezien, niet omdat ik er iets op tegen heb maar stoeten zijn niet mijn artikel, ik laat dat over aan de experts. Ik hou eigenlijk meer van de nervositeit vooraf. De figuranten die vlakbij de startplek op en neer draven, de toeristen die van niets weten die aan de toeristen die speciaal voor dit evenement naar Brugge zijn gekomen vragen wat er op til staat, de middenstanders die hun stoeltjes op het trottoir plaatsen. Niet om barmhartig vermoeide passanten een mooie en comfortabele uitkijk te verschaffen maar om te verhuren natuurlijk. Blijkbaar is dat geregeld, allemaal, want een agent komt alles verifiëren, tellen en optekenen. Laat de paarden, de reuzen, de acteurs-voor-één-dag nu maar komen! En laat ons hopen dat het niet begint te regenen want daar kunnen de kostuums van velours niet tegen!

schrikkel 231



Het is vandaag zaterdag. 18 augustus. Buiten schijnt de zon, het is heel warm: wel dertig graden. En wat betekent dat derde bordje? Niets. De leegte. De uitzichtloze tijd van het bejaardentehuis. Het is een plotse overgang. Buiten de zomer, hier een kille herfst. Winter bijna. Het is al donker. Zoonlief, zelf al bijna bejaard, roodgebroekt, komt op bezoek. Ik druk met schroom af, dit is bijna te intiem – ik besef dat. Toch wil ik het tonen. Het is een realiteit die al te zeer buiten de werkelijkheid wordt gehouden. Ik hoop dat ik het nooit moet meemaken maar het is daar sneller dan je denkt. ‘Zaterdag 18/8’: geen jaartal, de tijd staat stil, of is hooguit louter cyclisch geworden. Straks breekt de winter aan. De dood is in het land. Die zwarte sokken passen niet bij die rode broek. Maar wie maalt daar om? Het is dertig graden en de zon schijnt. Onbarmhartig.

 

los ingeslagen 6

120727 De openingsshow van de Olympische Spelen in Londen toont, met een formidabel spektakel waarvan het televisiescherm ongetwijfeld slechts een gecondenseerde weergave te bieden heeft,  de overgang van de idyllische rurale en aristocratische Britse samenleving naar de industrialisering en het kapitalisme: fabrieksschoorstenen rijzen op uit de grond, een groepje heren met rok en hoge hoed inspecteert sigaren rokend de ootmoedig groetende proletariërs (pet voor zich op de buik gehouden, in gevouwen handen, biddend als het ware). Kenneth Branagh stapt op kop en debiteert een paar lijntjes Shakespeare als was het niets. En dan later: de democratisering, de suffragettes, de popcultuur, de multiculturele samenleving, de nieuwe media… Allemaal overweldigend verbeeld, met knetterend vuurwerk en Britpop die uit ontelbare geluidsboxen knalt. Een once in a lifetime experience – zeker voor diegenen die in het stadion aanwezig waren, al vraag ik mij af of ze het wel allemaal zo goed hebben kunnen volgen en of ze niet, net als wij voor onze televisie, naar de schermen hebben zitten gapen. (Dat is overigens iets wat geweldig opvalt: hoezeer de mensen die in het stadion de gebeurtenissen live bijwonen, evengoed naar schermen zitten te kijken. De rechtstreekse waarneming komt ernstig in de verdringing.)

Mooi allemaal, maar ideologisch valt er natuurlijk wel een en ander op aan te merken. Ik denk niet iets te hebben gezien over de verschrikkelijke omstandigheden waarin het proletariaat werd uitgebuit, kinderarbeid, de vervuiling in de steden, de verwoesting van het milieu, het kolonialisme, de slavenhandel, de verpaupering van de arbeiders in de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw…  Het regende hier geen stenen. En de multiculturele boodschap werd wel heel nadrukkelijk ingepeperd: zowat elke scène (zelfs die met de sigaren rokende kapitalisten met hoge hoed) werd mede door kleurlingen bevolkt. De boodschap was duidelijk: Groot-Brittannië is multiraciaal. Op zich heel goed, maar realistisch is het toch niet. En aan een correcte weergave van het kolonialistische imperialisme wordt op die manier toch ook niet bijgedragen. Benieuwd of deze ideologische kritiek in de commentaren op het weergaloze spektakel zal doorsijpelen. Of is heel het Verenigd Koninkrijk nu al, nog voor de Spelen moeten beginnen, in een winning mood waartegen je maar beter niet kunt ingaan?

reactie

Schaak ligt erg lang terug (ook 10-15 jaaren). Voor mei is dit een stukje theorie van het spel uit de economie. Interactief, meerdere stukken vooruit denken, langdurig strategisch denken, scenarios ontwikkelen. Het denken word opgeblazen door complexiteit. Vandaag werk ik met Excel om deze complexiteit handelbaar te maken. Mijn denken is daardoor minder flexibel en langzaamer geworden.

D.W.

driekleur 103

Welke geheimen zoek je in je gebarsten spiegel? Welke waarheid in je gezicht? Dat ronde, wat gezwollen, haast al pafferige gelaat, die wenkbrauwen die in elkaar overlopen, dat heel kleine litteken op de bovenlip, die wat uitpuilende ogen, dat onregelmatige gebit bedekt met geelachtig tandsteen, die menigte groeisels, pukkels, meeëters, wratten, puisten, zwart- of bruinachtige moedervlekken waarop wat haartjes prijken, onder de ogen, op de neus, onder de slapen. Als je dichterbij komt kun je ontdekken dat je huid verbazingwekkend streperig, rimpelig, etterig is. Je kunt elke porie zien, elke oneffenheid. Je kijkt, je speurt je neusvleugels af, de kloofjes in je lippen, je haarwortels, de gesprongen adertjes die in het wit van je ogen rode streepjes hebben achtergelaten.

Georges Perec, Een man die slaapt, 93-94

wolken 447-448

wolkencitaten uit de catalogus van het Kunstenfestival Watou 2012

 
447
Daarboven, zwellende middagwolken / in de kleur van gemorste tafelwijn. (79)
Robert Gray, in de vertaling van Maarten Elzinga

 
448
Pluizige / wolken dragen koelte / aan voor de avond. (139)
Willem Van Toorn

wolken 445-446

wolkencitaten uit: Martin Walser, Een ogenblik van liefde

 
445
De natuur heeft ons uitsluitend en alleen geschapen om gelukkig te zijn; ja, ons allen – van de worm die over de grond kruipt tot de adelaar die in de wolken verdwijnt. (21)
(Walser citeert La Mettrie)

446
De wolkenwand in het zuidwesten zal blijven waar hij is, of naar het noordwesten voorbijtrekken. (36)

2971

120501

zondag 26 augustus 2012

facebookbericht 312

Dungeness is een vreemde plaats. Heeft iets 'extraterritoriaals'. Combinatie van wind, keien, kerncentrale en die Jarman (van wie in het filmpje geen sprake is). Diens tuin met 'sculpturen' is meer mythologie dan echt waardevol, vind ik. Wellicht mooier in het fotoboek dan 'in het echt'. 't Zou wel eens een toffe bestemming zijn, nietwaar D.?

schrikkel 230b


Is dit al het huis of zijn het de dozen waarin de bouwmaterialen nog verpakt zitten? Is het een soort pop-uphuis, een uitvouwpakket? Ik weet het niet, hoor. Het lijkt me allemaal heel erg prefab, Bernini en Michelangelo zijn behoorlijk ver uit de buurt. Zou u een opdracht geven aan ‘Urbi & Orbi architecture’? De kans lijkt in ieder geval onbestaande dat je hier ooit uit het raam iemand een zegen ziet uitspreken en danken voor bloemen.

los ingeslagen 5

120726 Het is opvallend hoe vaak de mensen aan wie we onderweg de weg vragen, onwetend zijn over de geografische situatie waarin ze zich bevinden. Vraag hun de weg naar een dorp 5 kilometer verder en ze weten het niet. Ze zeggen zomaar iets, krijg je de indruk, en omdat je onmiddellijk beseft dat de informatie onbetrouwbaar is, vraag je het aan een volgende en die zegt precies het omgekeerde. Hoe komt het dat deze mensen hun eigen streek niet kennen? Laten de gevolgen van de gps zich al gevoelen? Ook opvallend is dat het hen kennelijk weinig kan schelen of ze jou de juiste kant uit sturen. ‘Trek uw plan’ lijkt dan wel de achterliggende boodschap. Dat je duidelijk afziet van de vermoeidheid en de hitte, is kennelijk niet hun zorg. Ze zijn in elk geval weinig behulpzaam – en dat is geen prettige vaststelling.

Of het zou moeten zijn dat we het niet getroffen hebben. De zeven of acht mensen aan wie de weg hebben gevraagd vormen in elk geval niet in die mate een representatieve steekproef dat we er een heel volk (dé Duitsers, dé Luxemburgers) op kunnen afrekenen. Dat zou behoorlijk dwaas zijn.

schrikkel 230a

Faut le faire!, je gazettewinkel ‘Le Nicotin’ noemen, en voor de eerste i de afbeelding van een sigaret gebruiken. Het gaat niet om tabak, mensen, maar om nicotine! Laat ons daar toch rond voor uitkomen! Dat is nog eens: een kat een kat noemen. Goed idee. Draai niet rond de pot. Waar en wanneer een eerste slijterij ‘Alcohol’, apotheek ‘Prozac’, patisserie ‘Troost’?

2970

120501

zaterdag 25 augustus 2012

schrikkel 229b

Het was een eeuwigheid geleden. Zeker tien jaar, het kunnen er ook vijftien zijn. Dat L. het regelmatig doet, of deed, merkte ik aan het feit dat hij het bord meteen juist plaatste, de stukken op hun juiste plaats zette, me de in zijn vuisten geknelde witte en zwarte pion voor de neus hield. Ik tosste wit en opende met E2-E4. Voorzichtig maar wat wil je, na al die tijd. L. ontwikkelde zijn stukken sneller en was daardoor aanvankelijk in het voordeel. Pas toen ik er eindelijk in slaagde om het koninginnepaard en de koninginnetoren in het spel te brengen, kon ik, door heel gretig stukken te ruilen en, vooral, doordat L. niet gepast anticipeerde op een vork, het evenwicht herstellen. We stevenden af op een eindspel met elk enkel nog drie pionnen en elk een paard en daarin wist ik, door op tijd met mijn koning voorwaarts te trekken, het niet gebonden zijn van L.’s pionnen in winst om te buigen!

schrikkel 229a

Een pas afgewerkte schuur, een erbarmelijk exemplaar en eentje in ruïneuze toestand: ze komen van de berg af en de koeien grazen verder. Stadia op een levensweg, zoiets. Jong, middelbaar, oud.

los ingeslagen 4

120725 In Dudelange vinden we in het hotel met de olijk gespelde naam ‘Mille 9 Sens’ nog een kamer. Nummer 203. De laatste vrije, naar verluidt. We maken op het terras op het pleintje voor het hotel kennis met een koppel dat in Torhout blijkt te wonen. Mia is vroedvrouw en Philip (‘op zijn Engels geschreven’, voegt hij er meteen aan toe) is – dat kon ik al, nog voor hij het zegt, opmaken uit enkele opmerkingen over gebouwen en de manier waarop de mensen hun dorpen inrichten, etcetera – architect. We geraken aan de praat. Zij hebben net enkele etappes van een grand randonné achter de kiezen (te voet) en keren morgen terug met de trein vanuit Luxemburg. ‘Maar ik ken u ergens van’, zeg ik tot Philip. Blijkt dat hij in hetzelfde college heeft gezeten. En uiteindelijk blijkt Philip Philip Z. te zijn. Ik heb hem nooit persoonlijk gekend, hij was twee jaar ouder, hield zich op in de omgeving van Filip (‘op zijn Vlaams’) C., de broer van mijn schoolkameraad toen. Maar hij, Philip, had wel een broer die in mijn jaar zat. Ook met die broer had ik geen rechtstreeks contact – maar kijk, een oogopslag, een trek rond de mond, en dan nog maar in de periferie van mijn kennissenkring van toen waargenomen: dat blijkt genoeg om meer dan dertig jaar later iemand te herkennen die je nooit gekend hebt, hoe vreemd zitten onze waarneming en ons geheugen niet in elkaar!

Het gesprek, overigens, gaat voornamelijk over trektochten en ligfietsen.

los ingeslagen 3

120725 Uitgeteld door de hitte houden we na ons middagmaal in de Café des Bons Amis in het Luxemburgse Remich (waar we vriendelijk werden bediend door een enigszins verloren gelopen Portugese uit de Algarve) een siësta in de schaduw van een treurwilg op de oever van de Moezel. Ik sluit mijn ogen en luister tussen slapen en waken naar het verkeer dat achter mij op de rijksweg (rood op de Michelin) voorbijraast en voor mij, in de vorm van jetski’s, de Moezel onveilig maakt. Ik luister ernaar en realiseer me hoe allesbepalend dit geluid is, hoe omvangrijk, hoe storend en ook hoe storend het feit dat we het blijkbaar gewoon zijn en het voor lief nemen. Ik hoor motoren, tientallen motoren, honderden motoren. Ik realiseer me dat al die tuigen met een individuele motor zijn uitgerust. En dan probeer ik te differentiëren en uit het amalgaam van motorgeluiden de luidruchtigste motor eruit te pikken en een tijdje te volgen. Dat is een intensieve oefening, een die het  gehoor scherpt. Sommige motoren verzinken al snel opnieuw in die geluidenbrij, andere dragen erg ver of zijn buitengewoon hoog van toon en blijven daardoor bijzonder lang hangen en verdwijnen pas uit dit geluidsdecor als je ze bijna niet meer kunt horen.

schrikkel 228b

De nachten vallen al vroeger, ook over Honfleur. Achter ons de gastronomische hectiek en de toeristenleut van het Bassin: de talloze restaurants aan de Quai Sainte-Catherine en de Quai Saint-Etienne, de kraampjes met veel te dure prullaria, het orgel van de paardjesmolen… Voor ons de vissershaven met aan de overkant dat geheimzinnige huis. En op de kademuur een jong koppeltje, de toekomst voor zich.

reactie

Helaas te herkenbaar. Ik pretendeer dan orde te installeren door logische stapeltjes te maken, maar zelfs een pseudo-ordelijk slagveld blijft een slagveld.

M.V.

2969

120428

vrijdag 24 augustus 2012

schrikkel 228a

Je staat daar al een minuut of zo voor het rood te wachten – voor zo’n verkeerslicht dat tijdelijk wordt opgesteld omdat er maar één rijvak beschikbaar is, waarop dan beurtelings de gaanden en de komenden worden doorgelaten en meestal moet je, nadat de laatste in het rijtje is gepasseerd, nóg een minuut brommen. Net op dat ogenblik van kleine ergernis – waarom eigenlijk, dit is een plezierrit en alles is goed – kijk ik naar het huis links van me, ik zou het anders nooit hebben opgemerkt: zijn mansardedak, zijn twee schoorstenen, zijn hemelsblauwe luiken, voordeur en brievenbus, zijn asymmetrie, zijn rode begonia’s en zijn bordje ‘à vendre’ voor het raam. Hier gaan de bewoners weg. Wie heeft hier gewoond, wie woont hier tot op vandaag? Een ouder koppel allicht, of een weduwe – dat het om oude mensen gaat, leid ik af uit de bloemen en de kleuren en het algemene beeld van ouderwetse zorgzaamheid. Welke geschiedenissen zijn hier beleefd, welke vreugdes, welk leed? Ik zal het nooit weten. Het licht springt op groen, ik móet verder.

33,4 * 414,8 * 94,7


schrikkel 227

Ik heb enkele slechte gewoonten en een ervan is: niet altijd alles meteen op te ruimen. De helft van de tafel fungeert als aanslibruimte voor vaak gebruikte voorwerpen. ’t Is wonderlijk hoe die halve tafel, als ik hem eens heb leeggemaakt, in géén tijd weer vol ligt. Dit slagveld toont de eeuwige strijd tussen het nadeel van rommeligheid en het evidente voordeel van het binnen-handbereik.

driekleur 102

De prairiehond is natuurlijk geen hond zoals de naam suggereert, maar een grote, gravende grondeekhoorn die zijn naam dankt aan het blaffende geluid dat de dieren maken als ze een predator ontdekken, zoals een rode lynx of een coyote, of een vijand in de lucht, zoals een havik of een arend. De zwartstaartprairiehond uit de Black Hills in Zuid-Dakota behoort tot de orde der Rodantia en wordt beschouwd als het knaagdier met de hoogst ontwikkelde sociale organisatie.

Jarenlang was alle informatie die wij over dit merkwaardige dier hadden, afkomstig uit een in 1955 verschenen dissertatie van John A. King van de Universiteit van Michigan. Deze stevige, geelbruine knaagdieren wegen ongeveer een kilo en zijn 35 tot 42 centimeter lang.

Jeffrey Masson, XYZebra, 530

driekleur 101

Op mijn twaalfde was ik op een zomerkamp en toen ik in een boom klom greep ik in een klein, felgekleurd slangetje (zwart met rood of oranje en smalle felgele strepen) dat mij beet. Het deed geen pijn. De leider van het zomerkamp was niet veel ouder dan ik, maar scheen alles over slangen te weten. Wat hij zei klink niet erg bemoedigend: ‘Geel en rood, dan ga je dood.’ Bedankt.
 
Jeffrey Masson, XYZebra, 376

2968

S. - 120429

donderdag 23 augustus 2012

schrikkel 226b

Ik maak samen met G. een mooie tocht door de Vlaamse Ardennen. G. heeft het traject voortreffelijk voorbereid en, in drie delen, in zijn gps opgeslagen. Feilloos leidt hij mij van Zingem over Horebeke, Varent en Bossenare naar Boskant en  Kerkgate. Een enkele keer moet hij halt houden omdat hij in zijn gps van het ene deel naar het andere moet overschakelen, en dat kan beter niet al rijdende gebeuren.

schrikkel 226a

Het tafereel doet me aan Richard Minne denken. Of André Baillon. Een dichter die ervoor kiest verder van de wereld te staan om in de schaduw van zijn notelaar muziek te zetten op de dingen. Het was goed toeven bij D., het gesprek was goed, de boterham smaakte.

salami

@Leen Huet, die blogt over het salamimerk Imperial, dat zichzelf 'mogelijk het duurste maar zeker het beste' durfde te noemen

Ja, Leen, zoals stilaan alles wat nog het lef heeft zichzelf het beste te noemen wordt opgedoekt.
Salami Imperial, overigens, was vroeger een sponsor van Club Brugge. Er hing een groot - handgeschilderd uiteraard - reclamebord van dat merk boven een van de ingangen van de tribune van de Spionkop. (Ik heb het nog over het oude stadion, De Klokke. Dat is ook al opgedoekt, er ligt daar nu een verkaveling. Aan de overkant van de Torhoutse Steenweg werd Café De Klokke vele jaren uitgebaat door Fernand Boone, de legendarische keeper van Club in de jaren zestig (zwart shirt, een witte 1, met een keeperspet op zwevend door het luchtruim, boven verbijsterd toekijkende verdedigers en aanvallers in gradaties van grijs). Maar de gordijnen van Café De Klokke blijven nu al geruime tijd dicht. Ik denk dat dat café ook op het punt van verdwijnen is aangekomen...)

2967

Brugge, Burg - 120429

woensdag 22 augustus 2012

schrikkel 225

Na meer dan twee jaar afwezigheid uit het wielerpeloton – enfin, -tonnetje – bestaande uit de wielervrienden van de zondagvoormiddag ofte, naar de voorzitter (el presidente) genaamd, de Cartones; na meer dan twee jaar dus van niet geregeld meefietsen op de wekelijkse uitstapjes-op-trainingstempo, was het vandaag al meteen waaiers vormen geblazen in de winderige Polderstreek tussen Aarden- en Oostburg. Ik nestelde mij comfortabel achterin en zag hoe de schaduwen van mijn kompanen zich aaneenregen tot een unbreakable chain.

schrikkel 224b


‘Hij heeft alles meegenomen: de slaapkamer, de kleerkast met alle kleren erin, de lakens en dekens, de kinderen en het speelgoed van de kinderen, hun computers, het tapijt op de overloop, het kampeermateriaal, de zithoek, de televisie en de geluidsinstallatie en de cd’s en lp’s van toen we nog cd’s en lp’s kochten, het servies dat ik nog van mijn grootmoeder heb geërfd, de hele inhoud van de keuken, ook alle machines en proviand, de buffetkast, de eettafel en de stoelen, de fietsen en de auto, de grasmachine, de fotoalbums, de kookboeken, de hele bibliotheek. Zelfs ons trouwboekje. Hij heeft het hele huis gestript en wat blijft er van over? De naakte waarheid, een eeuwige leugen.’



schrikkel 224a

Het festivalletje vond plaats aan de verkeersvrij gemaakte Katelijnepoort. Als eerst kwamen Superstash en Wasted 24/7 aan de beurt, twee grunge- of garagerock- of hoeheethet-bands waarin mijn zoon drumt en dus moest ik er wel bij zijn. Het daglicht stelde me beter in de gelegenheid om foto’s te maken dan in de obscure kroegen waar ze tot nu toe optraden, en het zag er niet naar uit dat ik daarbij zou moeten drummen want echt groot was de opkomst nu ook weer niet. Door het contrast van de underground op het podium met de foreground ervoor, die in hoofde van verbaasde toeristen, bejaarden en jonge huismoeders-met-klein-grut-op-de-fiets aan het podium voorbijtrok en daarbij verbaasd c.q. geërgerd omkeek naar waar al die decibels vandaan kwamen, was de situatie bijzonder fotogeniek. En wat zei ik? Verkeersvrij? Ja, maar nu en dan kwam er toch een niet-rockliefhebber met zijn wagentje aanschuiven en dan diende een van de potige kerels die zich als fan hadden vermomd zich opwerpen als gelegenheids-security – wat ook al tot vermakelijke toestanden leidde. Hij deed alsof hij niet uit de weg wou gaan, maar eigenlijk regelde hij het verkeer. En ondertussen gingen die vier op dat podium stevig te keer.

zappen door een totaalbeleving


De hier volgende tekst verscheen in Poëziekrant 4. Ik plaats hem nog eens hier. Watou is nog te bezoeken tot 2 september.

 
Na 28 Poëziezomers onder leiding van Gwy Mandelinck proberen Jan Moeyaert en zijn vzw P’ART, na de overname en renovatie, hun versie van ‘Watou’ te consolideren. Geen evidentie, nu Vlaams cultuurminister Joke Schauvliege als een Dulle Griet op een tot monsterachtige proporties uitgegroeide kaasschaaf door de Westhoek raast. En laat de Westhoek nu net een streek zijn waar nog zoveel meer fraais op Brussel rekent: Beaufort, de ‘Groote Oorlog’, Dranouter…
De tekst hieronder is gebaseerd op de drukproeven van de catalogus en probeert te anticiperen op wat het vierde Kunstenfestival van Watou deze zomer bij u zou kunnen teweegbrengen.

 
Geniet u ook altijd zo van catalogusvoorwoorden?

Want dat is het wel: een totaalbeleving! Genieten van kunst, genieten van het landelijk schoon…, genieten tout court.

Aan het woord is de bevlogen Gunter Pertry, die als gedeputeerde voor Kunst en Cultuur van de provincie West-Vlaanderen ook zijn woordje ‘placeert’ in de catalogus.
Het is een eigenaardig genre, het catalogusvoorwoord. Meestal sla je die teksten genadeloos over – en zeer vaak terecht. Maar het loont toch de moeite ze eens door te nemen. In het door toespraakclichés en het niet door al te veel kennis van zaken gehinderde discours van de cultuurbobo’s, die nu eenmaal, doordat zij op de vetpotten zitten, zonder slag of stoot de eerste bladzijden van de mede door hen gefinancierde publicatie bezetten, treedt een manier van denken aan het licht waaruit toch wel een en ander af te leiden valt. De gedeputeerde van dienst heeft het in zijn door mij aangesneden alinea verder ook nog over de steun van zijn provincie aan de ‘totaalbeleving’ die, in zijn ogen, het Kunstenfestival Watou, al aan zijn vierde editie toe en daarmee ‘verankerd in het rijtje van culturele zomerfestivals’, wel is:

Het Kunstenfestival kiest opnieuw voor een kruisbestuiving tussen taal en beeld en brengt bijgevolg een brede waaier aan diverse vormtalen en disciplines: muziek, woord, theater, fotografie en beeldende kunst.

Een ‘kruisbestuiving’, ‘bijgevolg’. Waar is de logica?
Nu ja, we hadden het over ‘genieten’, het genieten van de ‘totaalbeleving’ – en wel: ‘tout court’. We moeten er niet aan denken dat we aan dat genieten zullen ontkomen want: ‘Een van de speerpunten van het provinciaal cultuurbeleid is namelijk “genieten”.’ Let op de aanhalingstekens. Zie ze als een juk rusten op de schouders van dat woord ‘genieten’. Of we het nu willen of niet, we zúllen genieten, een van de provinciale speerpunten op de keel.
Dat geforceerde kunstenfestivalhedonisme blijft wel haken, moet ik zeggen – al doet Pertry nog zijn best om de pil te vergulden. Want, zegt hij, bij dat ‘genieten’ hoort zeker ‘kunst ontdekken op een ongedwongen manier’.
Ach, voorwoorden in catalogi: het is en blijft een lastig genre. Sponsors en politici drummen zichzelf naar de voorgrond en benemen zo het zicht op datgene waar het de cataloguskoper echt om te doen is. Maar tegelijk illustreert het genre genadeloos hoe het reilt en zeilt in de hedendaagse kunstensector. Grootschalige evenementen verdringen elkaar in een niet op wederzijdse liefde gebaseerde verstrengeling met de toeristische branche – mét al haar tentakels: strand, city marketing, gastronomie, streekbieren… Op basis van enkel de ticketverkoop kunnen de festivals het niet rooien. Uitgegroeid tot reuzen op lemen voeten, schurken ze daarom tegen de machthebbers aan, machthebbers die niet per definitie om kunst geven – zelfs eerder per definitie niet. Van de inspiratie en bevlogenheid van artiesten en curatoren hebben zij meestal, getuige hun kromtaal in de catalogi, geen kaas gegeten. Als de plaatselijke horeca er maar wel bij vaart.
Ik liet me even gaan. Maar kom, ik til u over die voorwoorden heen. Vergezel mij op deze virtuele wandeling door het betere deel van de catalogus en door de – op het ogenblik dat ik dit schrijf – nog niet bestaande vierde editie van het Kunstenfestival. (Iets anders had ik nog niet tot mijn beschikking: een kwestie van deadlines. Ik zal het voornamelijk hebben over de locaties waar ook poëzie in het geding is.)

Sofie Muller toont in het Klooster beelden van schoolkinderen die gevangen zitten tussen hun verlangen naar vrijheid en de eis dat zij hun plicht doen. Eentje schuurt met zijn hoofd tegen de witte muur en laat daarbij een brede zwarte houtskoolstreep achter, een ander zit voorovergebogen in een schoolbank, met de handen tastend naar de leegte boven het hoofd. Deze kinderen zijn, voor zover zij passen in onze clichés over ‘het kind’, anoniem. Dat suggereert in de catalogustekst ‘De Hele Woordenschat’ Bart Moeyaert, van wie verder ook nog twee gedichten naast het werk van Sofie Muller te lezen zijn. Maar de kinderen zijn toch ook individuen: ‘Door de kinderen een naam te geven, bestaan ze meer.’ En zo kunnen Brandt en Clarysse, want zo heten de beelden van Sofie Muller, het voorwerp vormen van onze hoop, onze liefde, ons verdriet.
Misschien zegt dit benoemen iets over de werking van poëzie, die toch ook altijd algemene en abstracte gevoelens en ideeën concreet en bevattelijk maakt en daardoor ons persoonlijk appelleert.

In Kerk, Gemeentehuis en Rode Hoed eist de beeldende kunst alle aandacht op. In de Douviehoeve is de poëzie prominenter aanwezig. Je kunt er de integrale documentaire O Amor Natural (1996) van Henny Honigmann bekijken. Bejaarde Brazilianen lezen fragmenten voor uit de erotische gedichten van Carlos Drummond de Andrade en praten honderduit over hun erotische ervaringen.
De installatie Coming World van Koen Vanmechelen is een aflevering van zijn ‘Cosmopolitan Chicken Project’ (CCP), dat – en nu citeer ik even de website van de kunstenaar – mikt op: ‘the creation of true cosmopolitan chicken as a symbol for global diversity’. Het experiment CCP is ambitieus, wetenschappelijk onderbouwd en natuurlijk knettergek – en derhalve ook, zullen we maar zeggen: ‘poëtisch’. Coming World toont, als ik het goed heb begrepen, een (houten) ei dat op een wereld van staal op zoek is naar de juiste plek om uit te komen. Bij deze installatie werden zes gedichten geselecteerd, voor elk continent één: ‘Aan de poëzie’ van Remco Campert en nog vijf andere die behalve in hun oorspronkelijke taal ook worden gepresenteerd in een Nederlandse vertaling. De bezoeker kan kijken, lezen en ervaren hoe ‘land van genade en verdriet’ van Antjie Krog, ‘Een kunst’ van Elizabeth Bishop, ‘Bezit van het gisteren’ van Jorge Luis Borges (‘Er zijn geen andere paradijzen dan verloren paradijzen.’), ‘Een eenvoudige biografie’ van Wang Jiaxin en ‘Byron Bay: winter’ van Robert Gray zich verhouden tot het tussen de continenten van cortenstaal ronddobberende ei van Koen Vanmechelen.
Uit ‘Een kunst’ van Elizabeth Bishop, in de vertaling van Guus Luijters:

Ik verloor twee mooie steden. En, op de grote kaart,
een continent, twee stromen, uit koninkrijken kon ik kiezen.
Ik mis ze, maar het is geen wereld die vergaat.

In het Gemeentehuis presenteert curator Hilde Teerlinck, net als tijdens de vorige editie van de partij, een selectie uit de collectie van ‘haar’ FRAC Nord-Pas de Calais. Een van de werken, Wedge van de Deense Nina Beier, zegt iets over de werking van poëzie.
(Zelfkritische opmerking. Hoe onbedachtzaam gebruik ik hier die wending ‘werking van poëzie’? Hoe onnadenkend, die veronderstelling dat poëzie moet ‘werken’, dat zij op een of andere machineachtige manier iets zou teweegbrengen, iets veroorzaken, iets produceren… Waarvan wij dan eventueel zouden moeten kunnen ‘genieten’. Al dan niet met in onze rug die speer van een provinciaal mandataris wiens door mij bespotte pragmatisch of instrumenteel denken over poëzie niet fundamenteel maar slechts gradueel van het mijne verschilt.)
Het werk van Nina Beier bestaat uit een blauwe damesschoen die niet meer als schoen maar als ‘deurstop’ of spie fungeert. De catalogus legt uit: ‘De manier van presenteren lijkt te suggereren dat ieder object een spiritueel magnetisme uitstraalt waardoor het zich linkt aan andere voorwerpen. Deze verbindingen zijn zowel zichtbaar als onzichtbaar, doordat de toeschouwer allerlei associaties aan het object gaat kleven.’ Ik probeer dit te begrijpen. Op zichzelf is de schoen niets, of hooguit niets anders dan schoen. Maar in een andere context, en in een andere relatie tot de toeschouwer (de ‘manier van presenteren’), komen andere betekenislagen tot leven. Of we dat nu ‘spiritueel magnetisme’ moeten noemen, laat ik in het midden. We kunnen het gewoon ‘een poëtische metamorfose’ of, korter nog, ‘poëzie’ noemen: door de dingen op een bepaalde manier te presenteren, noopt de kunstenaar (dichter) ons tot een manier van kijken die afwijkt van de gangbare manier.
Iets gelijkaardigs zien we gebeuren op een foto van Sergey Bratkov, ook in het Gemeentehuis. We zien een schaars geklede vrouw, het hoofd van de camera afgewend, zitten op een rood tapijt of stuk stof, dat uitgespreid is op een besneeuwde weide aan de rand van een bos. Ook hier is een dubbelzinnige lectuur mogelijk: de rode vod blijkt bij nader inzien een Sovjetvlag te zijn, en door het overbelichte wit van de sneeuw zou je kunnen denken dat de vrouw op een vliegend tapijt zit – een Magic Carpet, zoals de foto dan ook getiteld is.
Het poëtische in de beeldende kunst. Dat lijkt mij een heikel onderwerp, maar zo op het eerste gezicht (maar ik kan mij vergissen) heeft het vaak met (aanvankelijk foute) waarneming te maken. Charles Ducal zegt in Alle poëzie dateert van vandaag dat je in de poëzie moet lezen wat er staat. Wat Martinus Nijhoff er verder ook over moge denken. Ducal zegt eigenlijk: neem juist waar. Wat je leest, is wat de dichter bedoelt. In de beeldende kunst lijkt het – tegenwoordig – anders te gaan. De kunstenaar wijst vaak iets aan wat niet evident samenvalt met wat hij maakt of toont. De toeschouwer die enkel ‘leest’ wat er staat, leest fout en ziet niets. De kunstenaar nodigt uit om door zijn kunstwerk heen te kijken, of om er omheen te kijken. Met een zijdelingse blik benader je de essentie beter dan door middel van een frontale, onderzoekende, wetenschappelijke blik. Zo orakelt de catalogus over de Letse fotografe Ieva Epnere (haar werk is te zien in de Douviehoeve): ‘Ze beperkt zich niet tot hetgeen gezien kan worden, maar probeert steeds verder te zien, niet enkel naar de ruimte zoals die achter de blik van het model verborgen ligt, maar ook naar de ideale ruimte, de ruimte die steeds verborgen blijft en slechts bestaat in de anticipatie van het beeld.’
U ziet, ik worstel vaak met catalogusteksten. Maar het levert altijd wel iets op. Hier onthoud ik het concept ‘anticipatie’. Waarnemen is niet enkel ‘zien’ wat er ‘te zien’ is – hetgeen de kunstenaar dan gewoon zou registreren; het gaat veeleer over een ‘zien’ van wat ‘steeds verborgen blijft’ – en dat zou dan, in combinatie van die notie van ‘anticipatie’, ook iets te maken moeten hebben met een spanning tussen verwachting en effectieve registratie, en uiteraard met de nooit te vermijden discrepantie tussen die twee.
De vraag bij de foto Magic Carpet van Sergey Bratkov blijft, ook na al deze bespiegelingen, onopgelost. Wat toont die schaars geklede vrouw met afgewend gelaat op die vlag nu echt? Wat wil Bratkov mij eigenlijk zeggen? Hoe moet ik zijn foto interpreteren?
Anticipatie is uitermate belangrijk. We zien wat we weten: dat is een gekend epistemologisch principe. Dit zien is altijd ook een vorm van blindheid – en in die paradox is het dat de kunst haar speelterrein vindt. Kunst doorprikt de gemeenplaatsen, de vooroordelen, de kritiekloze verwachtingen waarmee we de werkelijkheid tegemoet treden. Zo wordt over het werk van Nick Hullegie, te zien in het Blauwhuys, gezegd: ‘Zijn werk maakt je bewust van je visuele vooroordelen.’ En ook Tom Jooris (Douviehoeve), aanvankelijk schilder van ‘de dingen om zich heen’ maar nu van ‘verdichte suggesties’, is het ‘niet om de pure afbeelding te doen’.
Het parallelle aanbod (ik vermijd het werkwoord ‘confronteren’) van beeldende kunst en poëzie is sinds jaar en dag het waarmerk van Watou. Deze parallellie doet ons misschien poëzie lezen zoals we naar beeldende kunst kijken – of omgekeerd. Staat er wat er staat, of niet? De manier van ervaren van het een zegt iets over de manier van ervaren van het andere. Deze vergelijking van beide ervaringsvormen leert ons iets over de manier waarop het ervaren in beide wérkt. Het gaat om: zijdelingse blikken, kijken achter de dingen; het gaat om anticiperen en verdichten; het gaat om suggestie.
Tom Jooris is goed geplaatst om het poëtisch procedé (voor zover in de uitdrukking ‘poëtisch procedé’ de nevenschikking van het adjectief ‘poëtisch’ en de voorspelbaarheid en organiseerbaarheid suggererende term ‘procedé’ zinvol is) in zijn kunst toe te passen want hij is de zoon van Roland Jooris. Het gedicht van Roland ‘Density’, gepubliceerd in 1977, past goed bij de abstracte composities van Tom, die in ’77 zes was.

Nevel. Zeg
nu niets.
Veel is verzwegen.
Weinig is veel.
Amper beweegt
het woord amper
in de wind
Die nergens is.
 
Zeg nu niets.
Veeg niets uit.
In het eenzelvig vlak
van de avond. Waartegen
nauwelijks en nergens.

Dat is wat het gedicht zegt (waarover of naar aanleiding waarvan, dat weten we niet). En dit zegt de catalogus (over de schilderkunst van Tom): ‘Van patronen en verzadigde kleurvlakken was geen sprake meer, de blik bleef haperen bij dunne verdwaalde vegen tegen de vale achtergrond of het blote doek.’

In de Douviehoeve is verder ook nog een aparte kamer gewijd aan Leonard Nolens, die liever niet had dat zijn poëzie samen met beeldende kunst werd gepresenteerd. Zijn indrukwekkende oeuvre werd vorig jaar geconsacreerd met een nieuwe uitgave van de Verzamelde Gedichten. Hier wordt 35 jaar dichterschap doorlopen met achttien gedichten, vanaf de derde bundel Twee vormen van zwijgen (de eerste twee worden door de dichter niet meer als volwaardig of representatief erkend), tot en met de twintigste en voorlopig laatste bundel, Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen.

In een van de geselecteerde Nolens-gedichten, ‘In naam van de vader en de zoon 5’ uit Manieren van leven, echoot nog even het Jooris-gezinsverband:

Ik ben in tweeën, ben in twee gezichten
Tweeëndertig jaar met heel je leven
Hevig aangeraakt, vermagerd tot een ik,
Met geen geweld te innen of te uiten.

Je hurkt en woelt in de knarsende schoot
Van het slot dat ik geworden ben,
Waaruit jij nooit volledig wordt geboren.
Je knoeit er met gedachten in mijn bloed.

Met jou alleen ben ik begaan, altijd, altijd.
Je bent bij het schrijven de wetende wet.
Hoe kan ik je van nu af aan bestaan.

In de tuin van het Blauwhuys staan vijf tipitenten opgesteld waarin telkens drie gedichten te horen zijn uit de bloemlezing Een keuze uit veertig jaar Poetry International Festival (2009). Je hoort de dichters zelf, of hun vertalers. Je kunt er onder meer een prozagedicht van Edoardo Sanguinetti beluisteren (waarvan ook de vertaling door Karin van Ingen Schenau wordt gebracht: ‘la più graziosa grazia (e più efficace) è la ragazza’ wordt ‘van een uiterst gracieuze (en efficiënte) gratie is het meisje’), of het gedicht ‘Domino’ van K. Michel (‘Er zwemt een barst door het huis’), of ‘Le temps de l’éclair’ van Jacques Roubaud (ook in de vertaling van Jan H. Mysjkin), of het gedicht ‘Au’ van Judith Herzberg, of ‘Tuin Dordrechts museum’ van Jan Eijkelboom:

Als ik gestorven ben
zal in de tuin van dit museum
boven het warrig bladerengedruis
een merel net zo helder zingen
op net zo’n late voorjaarsdag
[…]

En ook in dat gedicht zindert de vader-zoonrelatie na:

En als ik dan toch onder de zoden lig
dan zal mijn zoon nog eens
een merel net zo horen klinken
op net zo’n late voorjaarsdag.

En hij zal weten wie ik was
en ach, een vogel weet van niets.

Maar aan de andre kant alweer:
als merels aan hun vaders konden denken
wellicht dat ze dan krasten als een raaf.

In het Blauwhuys is verder ook beeldend werk te zien van John Isaacs, Nick Hullegie en Michelangelo Pistoletto. De installatie van deze laatste bestaat uit een bidstoel die naar een wandspiegel gekeerd staat. Hedwig Speliers schreef er het gedicht ‘The Judgment of the Mirror’ bij.

Bid mij een spiegel. Spiegel mijn gebed.
Maak mijn schaduw transparant.
Kneed mijn knieën met warmte,
kneed ze zacht als keien. Kalmte
klimt tussen mijn verkilde handen.
[…]

Een tussenpositie tussen beeldende kunst en poëzie bekleedt, ook in het Blauwhuys, Randall Casaer met de ‘graphic poem’ Ik zie u gaarne met een boek: een verhaal dat bestaat uit tekeningen en poëzieachtige teksten.
Poëzie is er ook in de ‘Zaplocatie’. Je kunt er een compilatie van filmfragmenten bekijken waarin 22 dode dichters voorlezen of voordragen. Poëziecurator Willy Tibergien verzamelde de fragmenten in het rijke VPRO-archief en koos voor, onder meer, Allen Ginsberg, Elisabeth Bishop, Anna Achmatova, Hugo Claus (‘geen Watou zonder Claus!’), Ernst Jandl, Robert Graves en Lucebert.

De (herinnering aan de) spiegel van Pistoletto keert terug in Brouwerijkelder. Daar wordt een installatie van Andreas Hetfeld gecombineerd met een gedicht van Claude Van de Berge. De installatie Raum des Glaubens bestaat uit honderden aan theezakjesgewijs aan draadjes opgehangen scherven die samen, tot leven gebracht door een gerichte belichting, een driedimensionaal volume vormen dat aan een schip of een spoel of een kogel doet denken. We zien ook (fragmenten van) gesculpteerde biddende handen, wat de titel van het werk inzichtelijker maakt. Het gedicht ‘Vervloeiing 5-4’ van Claude Van de Berge past hier wonderwel bij:

De onzichtbare spiegel weerspiegelt niets dan zichzelf.
In hem zingt de achtergelaten mond.

De doorschijnende vormen wachten op wat volmaakte
samensmelting is, ook in hun diepte, ook in
hun ondoordringbaarheid
[…]

En wie aandachtig de gedichten van Nolens heeft gelezen, hoort hier diens ‘Moedertaal’ resoneren:

Op straat, in bed, op reis, alleen
En binnensmonds loop ik te bidden,
En lig ik en sta ik te bidden […]

Dat soort associaties en spiegelingen en echo’s: dat is het principe, de mechaniek van de ontroering, de ‘poëtische werking’ waarop Watou – of het nu om een Poëziezomer of om een Kunstenfestival gaat – al vele jaren draait. Het voorwerp, de context, de manier waarop je ernaar kijkt. En dan ook nog: de volgorde waarin je de locaties aandoet, het toeval dat de blik leidt, het gezelschap, ja zelfs het weer. En natuurlijk wie jijzelf bent en wat je al eerder hebt meegemaakt, gezien en ‘genoten’. Elke unieke bezoeker stelt zijn eigen, unieke cocktail van ervaringen samen.
Ik kan me vergissen, maar ik heb de indruk dat het ‘genieten’ waarover gedeputeerde Pertry het in zijn voorwoord heeft, nog stamt uit een romantische of misschien zelfs klassieke, maar in elk geval prepostmoderne traditie waarin het sublieme en de cultus van het authentieke voelen respectievelijk de objectieve wetten van harmonie, compositie, proportie en kleurenleer de esthetische ervaring stuurden. In een dergelijke – voorbijgestreefde maar daarom niet minderwaardige – omgang met kunst gaat het in hoofdzaak om de confrontatie met een individueel kunstwerk. De toeschouwer kan getroffen worden door een plotselinge ervaring van verhevenheid, hij kan zich laten meevoeren door een herkenning van een in het kunstwerk weergegeven realiteit, of door zijn bewondering voor het vakmanschap van de kunstenaar. Maar bij een ‘totaalervaring’ – en dan niet in de betekenis die Wagner voor ogen stond met zijn Gesamtkunstwerk maar veeleer zoals Jan Moeyaert het bedoelt, gaat het – boven het individuele kunstwerk uit – om de grotendeels op toeval gebaseerde interactie: tussen de verschillende werken, over de genres van beeldende kunst en poëzie heen en zelfs met de omgeving en de wisselvallige omstandigheden… En met, niet te vergeten, het Watou dat we op Google Street View (zie hieronder) te zien krijgen.
De totaalervaring is, jawel, een totaal ándere ervaring en verschaft een totaal ander soort genot. Waar in de klassieke of romantische esthetische ervaring passiviteit een nog vrij grote rol speelt (de toeschouwer ondergaat, is in een staat van genade, is verbluft, aan de grond genageld, enzovoort), daar heeft de postmoderne estheet meer eigen inbreng, lijkt me. Hij wordt uitgenodigd om aan het werk te gaan en zijn fragmentarische beleving tot een eigen geheel om te smeden. Elke unieke bezoeker stelt zijn eigen, unieke cocktail van ervaringen samen. Dat is het wat intendant Jan Moeyaert – vermoed ik – in zijn inleiding aanvoert: een objectieve blik op kunst is onmogelijk. Het is altijd een ‘totaalervaring’ en daarin spelen zoveel elementen en factoren mee – contextuele maar ook persoonlijke, zoals ‘bagage, gedachten, herinneringen, dromen, verlangens, gevoeligheden’ – dat twee mensen nooit eenzelfde beleving kunnen hebben. ‘En zo zit elke toeschouwer er onvermijdelijk met zichzelf tussen.’

Ik heb samen met u de catalogus doorgenomen. We hebben een soort van virtuele wandeling door Watou gemaakt. En kijk, nu krijgen de Google Street View-foto’s, waarmee de catalogus is verlucht, een bijzondere betekenis. Ook met Google Street View kun je virtueel door Watou wandelen. Op de computer gaat die gadget snel vervelen. Maar hier, in deze catalogus, vind ik het gebruik ervan intrigerend en relevant. Op zich hebben de Google Street View-foto’s helemaal geen artistieke pretentie. Opgenomen in de context van een kunst- en poëziecatalogus, sorteren ze een bevreemdend effect. Ze prenten je een pregnant besef van absolute tijdelijkheid in: dit is Watou, dat ene uur van een zomerse dag een paar jaar geleden, toen dat vreemde Google-karretje er indiscreet kwam rondsnuffelen. Alles wat los is op die foto’s – geparkeerde auto’s, spelende kinderen, een fietser, de wolken – was daar en toen enkel op dat ene, zeer tijdelijke, moment. Het is allemaal zo reëel, dat het niet echt lijkt. Even en passant meegeven dat het thema, of de baseline, van deze editie van het Kunstenfestival luidt: ‘Over toevallige ontmoetingen en de dingen die niet echt voorbijgaan’.
De dingen gaan niet echt voorbij. (Zie de dubbelzinnigheid van dat ‘niet echt’ niet over het hoofd.) Zeker niet in Watou, althans voor wie in dat toponiem een hele wereld van voorbije ‘totaalervaringen’ hoort en voelt meezinderen. Want inderdaad: Watou is geen gewoon dorp meer. De banaliteit van het dorpse leven moet er opboksen tegen de nasmaak en de weerklank van 28 Poëziezomers en nu al vier Kunstenfestivals, tegen de beelden die op ons netvlies zijn gebrand en die wij, telkens wij daar komen, op de desbetreffende locaties blijven projecteren. Het bevreemdende effect van de Google Street View-foto’s zegt iets over de complexe verhouding die in de loop der jaren in Watou is ontstaan tussen fictie en werkelijkheid, tussen de jaarlijkse artificiële overval van de kunst en de dagelijkse gewoonheid, waarin Watou zich van geen enkel willekeurig ander Vlaams dorp onderscheidt. Op die Google Street View-foto’s, die in de catalogus de verschillende locaties van elkaar scheiden en door de uniforme manier waarop dat gebeurt tegelijk ook samenbrengen, zien we de bestelwagen van de groenteboer (twee bloemkolen voor € 1,50), geraniums op een vensterbank, een groepje bejaarde fietsers met fluohesjes (een van hen wordt weerspiegeld in het raam van een huis), kinderen op een schommel en het Christusbeeld op de markt. Ook Zijn gelaat is, zoals dat van alle andere ‘levende’ mensen op deze foto’s, door het Californische computerprogramma wazig gemaakt (‘geblurred’). Deze foto had een kunstwerk kunnen zijn – wat zeg ik, het is er een.

Wij hebben een wandeling gemaakt doorheen een op het ogenblik dat ik dit schrijf nog niet bestaande en dus nog virtuele editie van het Kunstenfestival van Watou. Ik ben – en ik hoop samen met u – benieuwd om alles met eigen ogen, hart, zintuigen en hersens na te voelen. Om de ‘totaalbeleving’ van gedeputeerde Pertry te ondergaan. Om ervan te genieten ook, maar dan zonder aanhalingstekens. Ter plekke want nergens anders dan ter plekke kan het echt.