maandag 20 oktober 2014

Ilja Leonard Pfeijffer, La Superba (1)

Verdwalen in de verbeelding

1

Enkele jaren geleden ondernam de niet alleen op basis van literaire merites maar ook qua fysieke verschijning tamelijk imposante dichter Ilja Leonard Pfeijffer op een veel te kleine racefiets een fietstocht naar Rome. De neerslag van die reis is te vinden in De filosofie van de heuvel. Onderweg raakte hij verliefd op de Noord-Italiaanse havenstad Genua. Hij besloot om, na het bereiken van zijn vooropgestelde einddoel, naar die stad terug te keren en er zich metterwoon te vestigen. Hij had het in Nederland wel gehad, het was er hem allemaal een beetje te grijs en te kil:

Niet omdat daar iets was wat mij heeft verjaagd, maar omdat ik het verhaal al kende. Ik had het nodig om mijzelf in een nieuw leven opnieuw te verzinnen. (80)

De roman La Superba is, nu hij er al enkele jaren verblijft, Pfeijffers liefdesverklaring aan Genua – en dat is wel het mooiste wat een ingeweken schrijver voor zijn nieuwe biotoop kan doen. Al is het maar de vraag of alle Genuezen geflatteerd zullen zijn door Pfeijffers kijk op hun stad. Maar deze ‘roman’ is veel meer dan de liefdesverklaring van een inwijkeling. Het is een genuanceerde liefdesverklaring, het gewetensonderzoek van de schrijver met betrekking tot de drijfveren voor zijn migratie. En daar blijft het niet bij. Pfeijffer schrikt er niet voor terug om zijn persoonlijke case als migrant te situeren in de veel ruimere context van de migratie in het algemeen: die van tienduizenden Afrikanen die aanspoelen op de oevers van Fort Europa. En hij heeft het over de migratie die in de verbeelding wordt voltrokken, weg van de voorgeschreven gemeenplaatsen en over de grenzen van de geijkte patronen, definities en identiteiten heen. La Superba is een pleidooi voor de kracht van de verbeelding, en wijst tegelijkertijd op de gevaren van illusies en zelfbegoocheling, ook in de liefde. Als politieke allegorie ten slotte bevat de roman een krachtige waarschuwing aan het adres van diegenen die nog altijd niet overtuigd zijn van het feit dat onze westerse cultuur zich wel degelijk op een keerpunt bevindt of toch alleszins heel zwaar onder druk komt te staan.

In die zin staat Genua La Superba symbool voor Europa als geheel. (93)

Neen, Pfeijffer schuwt de grote schaal niet. Hij slaagt er zelfs in de huidige migratieproblematiek in een nóg ruimere context te plaatsen: migratie is ‘een verhaal van alle tijden’ (218). Zoals de Afrikanen nu naar Italië komen, zo trokken de Italianen indertijd massaal naar ‘La Merica’, waar zij op precies dezelfde manier als de Afrikanen nu in Europa werden ontvangen: zij stuitten op ongastvrijheid en kansloosheid, en zagen zich tot achterafhandeltjes en criminaliteit veroordeeld. Net als bij de grote migraties van vroeger, blijkt ook nu de lokroep van het Beloofde Land, die vele honderdduizenden in beweging brengt en doet hopen, genoeg in elk geval om het eigen leven te riskeren, een fantasma. Slechts na een moeizaam en langdurig proces van integratie slaagden de uitgeweken Italianen erin om een bestanddeel te worden van wat wij nu de Amerikaanse identiteit noemen. Het ziet er voorlopig niet naar uit dat dit de Afrikanen die Europa binnenstromen ooit zal lukken.

De hoofdpersoon van La Superba, tevens ik-figuur, is een nogal ijdele, nogal zelfverzekerde en eigenlijk ook nogal zelfgenoegzame, sociaal vaardige en charismatische, zeer intelligente, zwaargebouwde dichter uit Nederland, die er niet voor terugschrikt, gesterkt door een zich snel vervolmakende beheersing van de Italiaanse taal en ook door zijn argeloze bravoure,  om op ontdekkingstocht te trekken in het labyrintische en niet altijd even vriendelijke Genua. Hij houdt aanvankelijk van deze stad zoals de toerist kan gecharmeerd zijn door het vreemde en exotische. Deze aantrekkingskracht is nooit helemaal gespeend van een zeker snobisme en berust hoe dan ook op clichématige en ongenuanceerd positieve denkbeelden over het levensritme, het klimaat, de gastronomie… We kennen dat allemaal: ciao ciao bella Italia.

Dat Pfeijffer valt voor deze stad, blijkt meteen uit de prachtige beschrijvingen die hij schijnbaar moeiteloos neerzet: barok, hyperbolisch, muzikaal en zeer sensueel. Hij mobiliseert alle zintuigen. Maar echte liefde betekent ook: bereid zijn om beter te leren kennen, om niet te blijven hangen bij het eerste gezicht. Vandaar de neiging om steeds dieper in het labyrint door te dringen. We krijgen de gelegenheid om kennis te maken met de kronkels, de duisternis (Genua als ‘donkere jungle’ (16)), de achterkant, het gevaar, de immer veranderende morfologie van deze stad. Uiteraard ontmoeten we ook een aantal van haar inwoners – en op die manier leren we iets over de Italiaanse ziel maar ook – onvermijdelijk – over de vermenging van culturen die hier, zoals in zovele andere Europese grootsteden, Italiaanse maar ook andere, volop aan de gang is.

De andere protagonist van de roman is, verdeeld over een aantal individuen (de Marokkaan Rashid en de Senegalees Djiby P. Souley), de uit Afrika afkomstige inwijkeling die, voor zover hij niet over de nodige papieren beschikt, eigenlijk niet mag bestaan en daardoor veroordeeld is tot een bestaan in het verborgene. Pfeijffer nodigt ons uit om tussen beide protagonisten – de inwijkeling uit het Noorden en de inwijkeling uit het Zuiden – de parallellen te zoeken. De schrijver is behalve feitelijke migrant ook, als schrijver, een migrant in zijn hoofd, en hetzelfde geldt voor de Afrikaan, die op zijn manier verdwaalt in zijn illusies. Beiden zoeken het geluk in een elders, beiden willen ‘deel uitmaken van deze wereld’ (16), maar ze verdwalen uiteindelijk in de fantasie: dat ‘deel uitmaken’ is niet mogelijk, je blijft altijd een buitenstaander.

Hier bent u in Genua, waar mijn vrienden en vrienden van mijn vrienden al eeuwen de dienst uitmaken, en hoewel ik u nogmaals wil complimenteren met de wijze waarop u gepoogd hebt u onze manier van denken eigen te maken, zult u voor ons altijd een buitenstaander blijven. (228-229)

Ilja of Leonardo (zo heet de inwijkeling uit het Noorden, hij vertoont inderdaad opvallend veel gelijkenissen met de schrijver) geraakt verstrikt in de geheimen en de verraderlijke kolkingen die de stad voor hem in petto heeft. Hij wordt het slachtoffer van sjacheraars, verlopen lieden, malafide gespuis en van een ondoorgrondelijke, door corruptie vertekende bureaucratie. Hij wil zijn nederlaag niet toegeven voor zijn achterban: terugkeren naar zijn voorheen uitdrukkelijk door hem gedesavoueerde vaderland zou neerkomen op gezichtsverlies. (Later vernemen we dat Ilja, het romanpersonage, ook fiscale redenen heeft om niet naar Nederland terug te keren!)

Veroordeeld tot blijven, zal hij zijn oude gedaante, en dus ook het gezicht dat hij bang is te verliezen, moeten afleggen om te overleven. De enige manier om in de nieuwe omgeving op te gaan, is je oude vel afleggen en op die manier onzichtbaar worden. Dat zal in zijn geval, als grijsogige, langharige en corpulente reus, om een drastische oplossing vragen.

Ilja zal moeten erkennen dat hij niet in de stad Genua is geïntegreerd, hoogstens in de fantasie waarin hij die stad heeft getransformeerd. In die transformeerkunst ligt zijn enige redding. In de kunst dus. Het personage Donald Ferrygrove Sinclair, protagonist van het ‘eerste intermezzo’ ofte het tweede deel van de roman, maakt dit duidelijk: hij is als immigrant altijd zichzelf gebleven, de aan gin-tonic verslingerde Britse excentriekeling en fantast die hij is, en zou dus geen kans hebben gemaakt op aanvaarding, ware het niet dat hij rond zich een web van verhalen heeft gesponnen dat hem een valse identiteit gaf, een waardoor de Genuezen die met hem te maken kregen hem toch konden opnemen. Ilja ziet in deze theatraliteit een kans: hij zou een theater kunnen opkopen en daarin een stuk brengen dat hij wenst te schrijven over de Italiaanse migratiegolf naar Amerika. Op die manier zou hij zich echt kunnen integreren. Denkt hij. Maar door de onroerendgoedtransactie die bij dit theaterplan komt kijken, komt hij met de Italiaanse plantrekkerij, met de bureaucratische ondoorgrondelijkheid – de scène in de kafkaëske administratietoren (198 vv) is pure slapstick! – en met maffieuze praktijken in aanraking. Eigenlijk had hij het kunnen weten, met een zakenpartner die zich – ‘die naam is belangrijk’ (227) – Pierluigi Parodi laat noemen!

Zoals Ilja afstand moet nemen van zijn vroegere, zorgvuldig opgebouwde en onderhouden identiteit, zo moeten ook zijn Afrikaanse vrienden vervellen: de sukkels met wie hij vanuit een soort van meewarig en nieuwsgierig medelijden en mededogen sympathiseert, en die hun dag moeten doorkomen met het verkopen van nutteloze bloemen of met allerlei hand- en spandiensten. Zij kunnen hun strijd om het voortbestaan slechts voortzetten door onzichtbaar te worden, door in zekere zin op te houden te bestaan. (De mogelijkheid om terug te keren is voor hen totaal uitgesloten, niet het minst vanwege de hoge verwachtingen die de achtergeblevenen in het thuisland koesteren.)

Ilja Leonard Pfeijffer doorprikt met La Superba een paar ballonnetjes van het politiek correcte denken. Zonder daarom het dogma van de westerse superioriteit te huldigen, laat staan dat van het racisme, wijst hij op de onhoudbaarheid van het multiculturele optimisme en van de gedachte dat de westerse welvaart blijvend kan worden verdeeld over de talloos veel miljoenen die langs alle kieren en gaten het Fort Europa binnendringen, inderdaad zoals de metaforische ratten in het duistere, vochtige en kille Genuese labyrint ’s nachts uit alle gaten en kieren gekropen komen.

De schrijver voelt de morele taak om deze waarheid aan het licht te brengen. Op deze plicht wordt het personage Ilja in het ‘tweede intermezzo’ gewezen door de Senegalese vluchteling Djiby, die zeer omstandig het verhaal van zijn verschrikkelijke tocht naar Europa vertelt. ‘Jij’, zegt hij tot Ilja, tot beide Ilja’s, ‘Jij hebt een pen en een naam.’ (250) En alsof dat nog niet duidelijk genoeg is: ‘Ik wil dat mijn verhaal wordt verteld.’ (266)

Ilja Leonard Pfeijffer kwijt zich op een buitengewoon pregnante wijze van deze taak. Wie deze bladzijden leest, kijkt voortaan anders tegen het fenomeen van de bootvluchtelingen aan.


Lees hier verder