zaterdag 23 februari 2013

Gainsbourg, vie héroïque

De begingeneriek is een tekenfilm. Een schriel mannetje met ellenlange ledematen en een veel te grote neus zwemt tussen rokende vissen. In het mannetje herkennen we Serge Gainsbourg. De tekenfilm verontrust: we gaan hier toch niet naar iets animatiefilmachtigs zitten kijken? Maar de begingeneriek is mooi, goedgemaakt.

Dan start de biografische film Gainsbourg, vie héroïque van Joann Sfar (2010). (De titel is alvast raak omdat een van Gainsbourgs titels erin resoneert: ‘69 année érotique’.) Een jongen op het strand, een jongen op school, een jongen aan de piano thuis – hij ondergaat, tegen zijn zin, vaders pianolessen. Jongetje met jodenster (Sfar is zelf ook jood). Een bekend verhaal: Wereldoorlog Twee, joden in Parijs. Onderduiken op het platteland (zoals Gainsbourg tussen de vissen).

Het jongetje heeft flaporen, verwonderde en slimme oogjes, zwart haar. Samen met zijn kameraden van het pensionaat leert hij al heel vroeg de geneugten van de tabak kennen. Lucien, want zo luidt zijn echte voornaam (Lucien Ginsburg), tekent graag en virtuoos en mede daardoor palmt hij zijn lotgenoten in. Een van zijn zelfgecreëerde striphelden, een soort van romploze Holle Bolle Gijs, komt tot leven als pop en speelt nu ook mee in de film. Dat stoort niet: de biograaf heeft ons al overtuigd. Het wordt duidelijk waarom de begingeneriek een tekenfilm moest zijn: Sfar (die begon als striptekenaar) wilde dat we meteen onze kijkhouding aanpasten want Gainsbourg, vie héroïque is geen biopic als de andere. De film heeft veel meer te bieden dan een chronologie van une vie d’artiste; hij toont ook de fantasie van de regisseur en vooral hoe Serge Gainsbourgs kunstenaarschap daarin resoneert! Sfar kiest ervoor – en zeer terecht! – om niet alleen met de inhoud (de ‘biografie’, of beter: de selectie van relevante biografische feiten die hij ten enenmale moet maken omdat hij natuurlijk niet álles kan tonen) – maar ook met de vorm zijn personage te schetsen. Die vorm is fantastisch, sprookjesachtig, bizar, oorspronkelijk, non-conformistisch, grillig en provocatief – inderdaad, zoals Serge Gainsbourg zelf ook is geweest.

Het vormelijk experiment verhoogt de overtuigingskracht van deze film. Maar minstens evenzeer – naast de manier waarop de acteurs spelen en wát ze spelen (de selectie) – draagt ook de casting daartoe bij. Zo is de gelijkenis uitermate frappant tussen Éric Elmosnino en de door hem méér-dan-belichaamde volwassen Gainsbourg (neus, stoppelbaard, kapsel (of beter: niet-kapsel), zonnebril, maar ook – en vooral! – het hele arsenaal van tics en de manier van spreken). Toegegeven, tot karikaturale dimensie opgewerkte types zoals Gainsbourg, die zijn uiterlijk en zijn publieke aantreden zorgvuldig regisseerde, zijn wellicht het gemakkelijkst te imiteren, maar toch, de prestatie van Elmosnino is werkelijk fenomenaal. Dat hij hierin gestuurd werd door regisseur Sfar, is wel duidelijk want Sfar laat ook Philippe Katerine een overtuigende Boris Vian en Laetitia Casta een verbluffende Brigitte Bardot neerzetten. Op een gegeven ogenblik zit je echt naar Gainsbourg/Bardot te kijken en vergéét je dat het ‘maar’ acteurs zijn. De suspension of disbelief is compleet.

Gainsbourg was een boeiende persoonlijkheid, dat staat buiten kijf. Maar zijn leven was ook treurig. Liefdesverslaving, erkenningsverslaving, middelenverslaving. Zelfdestructie, gekoppeld aan een moeilijk te behapstukken creativiteit. Een groter talent dan de wereld van de jaren zestig en zeventig aankon – vandaar de toegevingen aan ‘de commercie’. Het onvermogen om de – in grote hoeveelheid – ‘buitgemaakte’  liefde vast te houden. De provocatie, die ontaardde in ronduit schabouwelijk gedrag, in inhoudsloze provocatie. De onbegrepenheid en verlatenheid op het einde – wat kan je op de duur nog cynisch wegwuiven als je al alle heilige huisjes hebt getackeld? De neergang, de dood.

Gainsbourgs vroegtijdige – maar zeer aangekondigde! – einde wordt niet in beeld gebracht. Een eerdere hartaanval en evacuatie met de ambulance wel. Die crisis overleefde hij nog en het is niet nodig om te tonen wat er gebeurt als het hem een tweede keer niet meer lukt. Ook de passage met het in brand gestoken briefje van vijfhonderd Franse francs (drieduizend Belgische frank, vijfenzeventig eurootjes) wordt achterwege gelaten. Alsof Sfar wilde verhinderen dat Gainsbourg tot die ene act zou worden herleid. Een heel terechte uitzuivering want ‘Is dat die slechtgeschoren, slechtgemanierde kerel die daar eens op televisie met een briefje van vijfhonderd zijn sigaret aanstak?’ is als biografie-in-een-notendop al te weinig uit de lucht als de componist van Je t’aime moi non plus (nog zo’n onrechtvaardige reductie want hij schreef veel betere dingen dan dat!) ter sprake komt. Neen, Sfar toont Gainsbourg als een veelzijdige kunstenaar die in een rijpere tijd vast veel méér had kunnen betekenen. Gainsbourg, vie héroïque is, als grensverleggende biografische film, een prachtige en respectvolle hommage.