donderdag 14 december 2017

de herfst van 2017 – 59

8 december 2017

68 – Je moet al bijzonder zeker zijn van je stuk als je in een bundel columns een column opneemt waarin dit zinsfragment te lezen staat: ‘Met een beetje geluk kan een bundel columns een aantal jaren leesbaar blijven, in sommige uitzonderlijke gevallen wel tien jaar, in een heel enkel geval wel honderd jaar (…)’. Bas Heijne doet het in de bundel Heilige Monsters, en wel in de column met als titel: ‘Column’. Hij verdedigt daarin de stelling dat de column een overroepen literair genre is. De bundel dateert van 1989 en is, jawel, bijna drie decennia later nog steeds heel erg leesbaar.

Interessante en, vooral, bijzonder sterk geschreven stukjes zijn het, die er nog altijd toe doen, over onderwerpen in de sfeer van de literatuur en de literatuurreceptie. Ik geef een paar voorbeelden.

De fatwa tegen Salman Rushdie dateert van 1989, en daar moest Heijne het in dat jaar zeker ook over hebben. Hij doet dat in bewoordingen die enerzijds aantonen dat de problematiek van het moslimfundamentalisme toen ook al bestond, en die anderzijds misschien vandaag al niet meer als politiek correct genoeg zouden worden gepercipieerd: ‘De collectieve haat tegen Rushdies werk fungeert in Engeland als bindmiddel voor een groep immigranten waarvan de culturele identiteit bedreigd wordt.’ Altijd interessant, om dertig jaar te laten gaan over stukjes die niet méér beogen dan de vinger aan de pols van de tijd te houden. Heijne bekritiseert de islamoloog K. Wagtendonk, die stelde dat Rushdie ‘om moeilijkheden heeft gevraagd’. Maar daar is volgens Heijne niets mis mee, ‘sterker nog, als een schrijver vandaag de dag een taak heeft, is het om moeilijkheden vragen’. Door zich van die taak te kwijten, heeft Rushdie de literatuur ‘uit het culturele reservaat van de samenleving’ gehaald en ‘zijn maatschappelijke relevantie’ teruggegeven. (Die ‘vandaag de dag’ in het citaat zou vandaag de eindredactie niet overleven, maar dat terzijde.)

In de column ‘Gelijkenis’ onderscheidt Heijne ‘twee soorten lezers’: er zijn ‘a) lezers die zoeken naar het bekende en er zijn b) lezers die op zoek zijn naar het onbekende’. Heijne laat er geen twijfel over bestaan dat zijn voorkeur naar b) uitgaat. Daarom bekritiseert hij de critica Maaike Meijer, die het bestond om te bepleiten dat boeken voor een bepaalde doelgroep door recensenten uit die bepaalde doelgroep zouden worden besproken, ‘wat er op neer komt’, aldus Heijne, ‘dat een roman van een katholieke Nigeriaanse lesbienne maar beter besproken kan worden door een katholieke Nigeriaanse lebienne’.

In ‘Bekentenis’ verdedigt Heijne de stelling dat geen enkel autobiografisch geschrift – autobiografie, egodocument, brievenverzameling… – het kan halen van een ‘goede roman’: de ‘persoonlijkheid, de complexe wisselwerking van motieven en argumenten, de typerende verwarring van zelfbedrog met zelfkennis, kan alleen tot zijn recht komen binnen de veelgelaagde werkelijkheid van een roman’. Egodocumenten worden gekenmerkt door ijdelheid wanneer hun auteur ‘niet erkent hoe groot de rol is die de ijdelheid speelt, wanneer zijn boek niet gedragen wordt door het besef dat de waarheid over zichzelf uiteindelijk buiten zijn bereik ligt’.